GEHEUGEN – CAMERA-INSTELLINGEN OPSLAAN
U kunt vijf sets camera-instellingen opslaan. Zo kunt u onder regelmatig terugke-
rende omstandigheden snel alle nodige instellingen realiseren, zonder ze stuk
voor stuk te hoeven uitvoeren. Alle instellingen van het opnamemenu kunnen
worden opgeslagen, behalve de instellingen voor de spot/AEL-toets, de onder-
werpsprogramma's, de datum/tijd-imprint in de foto gesproken memo en de
directe weergave. Ook de positie van het Flex-scherpstelpunt, de weergaveme-
thode, de eigen witbalansinstelling en veranderingen die met het functiewiel en
de effect-schakelaar zijn uitgevoerd kunnen worden opgeslagen. Hoewel de brac-
keting-functie ook kan worden opgenomen moeten het type bracketing (belichting, contrast, kleur-
verzadiging of filter) opnieuw worden gekozen.
Memory 1
Memory 2
Memory 3
Memory 4
Memory 5
Store memory
1
Rec.
Store memory
1
1
Store in
2
3
4
5
select
enter
4
50
O
-
PNAMESTAND
GEAVANCEERDE TECHNIEKEN
De camera-instellingen worden opgeslagen met het functiewiel
(blz. 48). Bij het eerste gebruik bevat elk geheugen de
standaardinstellingen van de camera.
Wilt u de huidige camera-instellingen opslaan, zet dan het
functiewiel in de opnamestand en druk op de functietoets (1)
om de geheugeninstellingen op de monitor te laten verschij-
nen. Draai aan het instelwiel (2) om de opslag-optie te marke-
ren (store memory). Laat de functietoets los om het opslag-
2
scherm (store memory) te openen.
Om een combinatie van instellingen op te roepen gebruikt u de
op/neer-toetsen van de stuurknop (3) om het geheugenregister
3
te openen waarin de camera-instellingen zijn opgeslagen. Druk
op de centrale toets van de stuurknop (4) om de instellingen
op te slaan; de voorgaande instellingen worden vervangen
door de nieuwe. Er verschijnt een bevestigingsscherm; druk op
de centrale toets van de stuurknop om het te sluiten.