OPNAMEN MAKEN
1
2
3
4
Zet de keuzeknop in de opnamestand (1). Draai aan de zoom-
ring om de juiste uitsnede in te stellen (2). Het gevolg van een
zoomverstelling is meteen zichtbaar in de zoeker (EVF) en de
LCD-monitor.
Richt het scherpstelveld op het onderwerp.
• Gebruik voor onderwerpen buiten het midden de
scherpstelvergrendeling (blz. 28).
• Let er op dat het onderwerp zich binnen het scherpstelbereik
bevindt: 0,5 m - ∞. Gebruik voor onderwerpen dichterbij dan
0,5 m de macro-instelling (blz.47).
Druk de ontspanknop half in (1) om scherpstelling en lichtmeting
te vergrendelen.
• De scherpstelsignalen (blz. 29) in de zoeker/monitor geven aan
dat de scherpstelling in orde is. Is het scherpstelsignaal rood, dan
kon de camera niet goed scherpstellen. Herhaal voorgaande
stappen totdat het signaal wit is.
• Is de scherpstelling ingesteld, dan zal een AF-sensor kort op het
scherm verschijnen om het punt van scherpstelling aan te geven.
• De sluitertijd- en diafragmawaarde veranderen van wit naar zwart
wanneer de belichting wordt vergrendeld.
• Het live-beeld kan even bevroren worden op het moment dat het
AF-systeem de scherpstelling bepaalt.
Druk de ontspanknop geheel in (2) om de opname te maken.
Het toegangslampje brandt om aan te geven dat de beeldinfor-
matie naar de geheugenkaart wordt weggeschreven. Verwijder
een kaart nooit als er informatie wordt overgeschreven.
27