Ruimteverwarmingscapaciteit* bij tijdelijke verwarming van de houtkachel
ambiente
Verwarmings-
a1/a2/a3/a4/
a4 H
O*/RLU
voorwaarden
2
RLU
gunstig
144 m
3
43 m
3
Bij moderne isolatie kunnen aanzienlijk grotere ruimten worden verwarmd.
*
Directe ruimtewarmte zonder wateropwarming
Een precieze beschrijving van 'gunstig', 'minder gunstig' en 'ongunstig' vindt
u in de norm DIN 18893. Eenvoudig gezegd is 'gunstig' een situatie waarbij
de ruimte slechts één buitenwand heeft en verder overwegend aan verwarmde
ruimten grenst, 'ongunstig' daarentegen gaat van twee buitenwanden en aan-
grenzend onverwarmde ruimten uit.
De bovengenoemde waarden hebben betrekking op gebouwen die nog niet
aan de eisen van de verordening m.b.t. isolatie uit 1977 voldoen. Ze geven
een vereenvoudigde voorstelling weer, die maximaal geldt voor kamers tot
200 m³. Al bij ruimten vanaf 200 m³ raadde de norm DIN 18893 een bere-
kening conform DIN 4701 aan. Tegenwoordig wordt de voorkeur gegeven
aan een schatting volgens TR-OL of met name een berekening conform
DIN 12831.
4.6 VERWARMEN IN DE OVERGANGSTIJD / ONGUN-
STIGE WEERSOMSTANDIGHEDEN
In de overgangstijd, d.w.z. bij buitentemperaturen boven ca. 15 °C, of bij
ongunstige omstandigheden (valwinden enz.) kunnen bij plotselinge tempe-
ratuurstijgingen storingen in de trek van de schoorsteen ontstaan, waardoor
de rookgassen niet volledig worden afgezogen. De stookplaats moet dan
met een geringe hoeveelheid brandstof worden gevuld en met de luchtschuif
a6 H
O*
a6 H
O*
2
2
a5
a6
a7/a8
(7,0 kW)
(11,0 kW)
186 m
3
165 m
3
56 m
3
88 m
3
88 m
3
38
in geopende positie (zie „4.2 Verbrandingsluchtregeling" op pagina 35)
worden gebruikt. Hierdoor zal de aanwezige brandstof sneller (met meer
vlamontwikkeling) opbranden. De trek van de schoorsteen kan hierdoor sta-
biliseren. Om te voorkomen dat er weerstanden in de gloed ontstaan, moet
de as vaker voorzichtig worden opgerakeld. Nadat de trek weer is gestabi-
liseerd, kan de luchttoevoer weer iets worden verminderd (ongeveer in de
middenpositie, positie „B").
5. BRANDSTOF
Houtkachels mogen alleen worden gebruikt met brandstoffen die voldoen
aan de 1e BlmSchV. Voor houtkachels mogen alleen houtblokken (aanbevolen
percentage resterend vocht 20% of minder) of houtbriketten overeenkomstig
DIN 51731 worden gebruikt.
Overigens: een meetapparaat om het vochtgehalte van haardhout te meten,
kost niet veel en rendeert snel.
Andere brandstoffen mogen niet worden gebruikt!
Niet geoorloofd is daarom ook het verbranden van:
• gelakt of met kunststof gecoat hout
• hout dat met conserveringsmiddelen is behandeld
• hout dat van europallets afkomstig is
• afval, restafval, oude kleren
• papier, papierbriketten, karton
• kool, koolbriketten, bruinkool
• vochtig hout (vochtgehalte groter dan 20%)
• kunststoffen/schuimstoffen van welke soort dan ook
• vaste of vloeibare stoffen, anders dan hout
Hoofdstuk 4/5