274
Verzorging van de auto
■ De accu van de auto nooit aan von‐
ken of open vuur blootstellen.
■ Een ontladen accu kan al bij een
temperatuur van 0 °C bevriezen.
Ontdooi de bevroren accu alvorens
hulpstartkabels aan te sluiten.
■ Bij werkzaamheden aan de accu
oogbescherming en bescher‐
mende kleding dragen.
■ Gebruik een hulpaccu met dezelfde
spanning (12 volt). De capaciteit
van de hulpstartaccu (Ah) mag niet
veel minder zijn dan die van de lege
accu.
■ Hulpstartkabels met geïsoleerde
aansluitklemmen en een diameter
van minstens 16 mm
(bij diesel‐
2
motoren 25 mm
2
) gebruiken.
■ De ontladen accu niet van de auto
loskoppelen.
■ Alle onnodige stroomverbruikers
uitschakelen.
■ Tijdens de hulpstart niet over de
accu van de auto leunen.
■ De aansluitklemmen van de ene
kabel mogen die van de andere niet
raken.
■ Ook de auto's mogen elkaar tijdens
de hulpstart niet raken.
■ Handrem aantrekken, versnellings‐
bak in neutrale stand, automatische
versnellingsbak in stand P.
■ Verwijder een eventuele afdekking
van de accu als deze moet worden
opgeladen of met hulpstartkabels
moet worden gestart. Til de afdek‐
king achteraan op en ontgrendel
deze vooraan.
■ Open de pluspoolbeschermkappen
van beide accu's.
Aansluitvolgorde van de kabels:
1. Rode kabel op de pluspool van de
hulpstartaccu aansluiten.
2. Het andere uiteinde van de rode
kabel op de pluspool van de ont‐
laden accu aansluiten.
3. Zwarte kabel op de minpool van
de hulpstartaccu aansluiten.
4. Het andere uiteinde van de zwarte
kabel op de massa van de auto
aansluiten, bijv. op het motorblok
of op een bout van de motorop‐
hanging. Zover mogelijk van de
ontladen accu aansluiten; mini‐
maal 60 cm.