96
Instrumenten en bedieningsorganen
inschakelen van het contact lichten
de meeste controlelampjes korte tijd
op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampjes:
rood
: gevaar, belangrijke herinne‐
ring
geel
: waarschuwing, aanwijzing,
storing
groen : inschakelbevestiging
blauw : inschakelbevestiging
wit
: inschakelbevestiging
Kijk naar alle controlelampjes op de
verschillende instrumentengroepen
3 90.
Richtingaanwijzer
O brandt of knippert groen.
Brandt korte tijd
De parkeerlichten zijn ingeschakeld.
Knippert
Een richtingaanwijzer of de alarm‐
knipperlichten zijn geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering defect, rich‐
tingaanwijzer aanhanger defect.
Vervangen van lampen 3 219.
Richtingaanwijzers 3 122.
Gordelverklikker
Gordelverklikker voor alle stoelen
X brandt of knippert rood op de instru‐
mentengroep samen met de aandui‐
ding op de dakconsole voor elke
veiligheidsgordel.
● Bij het inschakelen van het
contact, verschijnen X op de
instrumentengroep en het
symbool voor de betreffende
stoel op de dakconsole, als de
veiligheidsgordel van een
bezette stoel niet is omgedaan.
● Na het opstarten knipperen X op
de instrumentengroep en het
symbool voor de betreffende
stoel gedurende een bepaalde
tijd en klinkt er een geluidssig‐
naal. Na een stukje rijden brandt
X continu totdat de veiligheids‐
gordel van de betreffende stoel is
omgedaan of een passagier de
veiligheidsgordel heeft losge‐
maakt.
Airbag en gordelspanners
v brandt rood.
Bij het inschakelen van het contact
brandt de controlelamp ca. vier
seconden. Brandt deze niet, dooft
deze niet na vier seconden of licht
deze tijdens het rijden op, dan is er
een storing in het airbagsysteem.
Roep de hulp in van een werkplaats.
De airbags en gordelspanners gaan
mogelijkerwijs niet af tijdens een
ongeval.