9. Als het motorindicatielampje of de indicator voor lage oliedruk
blijft branden nadat de motor is gestart, stop de motor dan
onmiddellijk. Raadpleeg de informatie over de lage
oliedrukindicator op pagina 37.
Als u een motor met een ontstekingsfout of een cilinder waarin
geen ontsteking plaatsvindt laat draaien, kan de katalysator
oververhit raken, wat kan resulteren in beschadiging van de
katalysator en verlies van de emissiebeperking. De motorfiets
NIET GEBRUIKEN indien er een ontstekingsfout of een cilinder
waarin geen ontsteking plaatsvindt aanwezig is.
10. Laat het gashendel dicht en laat de motor stationair draaien.
Het stationaire toerental zal geleidelijk dalen naarmate de mo-
tor opwarmt tot de bedrijfstemperatuur.
Laat de motor niet op toeren komen en zet de versnellingsbak
niet in de versnelling onmiddellijk nadat u de motor hebt gestart.
Laat de motor stationair draaien gedurende ongeveer 30
seconden na een warme start of minstens één minuut na een
koude start (langer bij koud weer). Zo kan de olie alle plekken
bereiken voordat de motor wordt belast.
LET OP
LET OP
Laat de motor niet met een hoog toerental draaien terwijl de
koppeling ontkoppeld is of de versnellingsbak in neutraal staat.
Het maximaal veilige motortoerental is 8300 omw/min.
Overschrijd nooit het maximaal veilige toerental, dit kan leiden
tot ernstige motorschade.
U U I I T T S S C C H H A A K K E E L L I I N N G G S S M M E E L L D D I I N N G G S S T T A A T T I I O O N N A A I I R R E E T T I I M M E E R R
Om oververhitting te voorkomen, zal de motor afslaan wanneer
deze gedurende een langere periode stationair draait zonder dat
de gebruiker iets bedient. Tijdens de aftelperiode van het
stationair draaien kan de gebruiker op elk moment de
koppeling/remhendel of de gashendel bedienen om de
uitschakelsequentie te beëindigen. Vóór het uitschakelen van de
motor zal aan de gebruiker een melding worden gegeven.
BEDIENING
LET OP
61