REINIGING EN STALLING
V V E E R R W W I I J J D D E E R R I I N N G G U U I I T T O O P P S S L L A A G G
1. Monteer een volledig geladen accu.
2. Controleer het oliepeil. Indien de motorfiets in een ruimte met
sterke schommelingen in temperatuur en vochtigheid (zoals
buiten) werd gestald, ververs dan de motorolie voordat u de
motor start.
Tijdens opslag kunnen temperatuur- en
vochtigheidsveranderingen condensvorming in het carter
veroorzaken en zich met de motorolie vermengen. Het laten
draaien van de motor met olie die condens bevat kan
motorschade veroorzaken.
3. Inspecteer de opslagruimte op tekenen van vloeistoflekkage.
Identificeer en repareer alle lekkende onderdelen.
4. Verwijder alle inlaat- en uitlaatgaasafdekkingen die ter
bescherming tegen knaagdieren zijn aangebracht.
5. Verzeker u ervan dat de brandstoftank minstens voor 3/4 vol is.
6. Voer de inspecties vóór het rijden uit. Zie pagina 47.
7. Voer een rijtest uit. Zie pagina 70.
8. Was en poets de motorfiets. Wax, poets of breng een
beschermingsmiddel aan op de relevante onderdelen.
138
LET OP