Metingen
Meting beademingsdruk
Het apparaat meet de beademingsdruk indirect,
zodat er geen slang voor de drukmeting op het Y-
stuk nodig is. Binnen het apparaat registreren twee
piëzo-resistieve druksensors de drukwaarden P
bij de inspiratoire aansluiting en P
expiratoire aansluiting. Deze beide meetwaarden
worden gebruikt om de beademingsdruk P
berekenen.
Door de werking met permanente flow dient de
inspiratiedruk P
als referentiepunt. De flow
I
veroorzaakt een daling van de druk P aan de
inspiratoire zijde van het beademingscircuit, die
afhankelijk is van de weerstand R
inspiratieslang en
insp
P =
x R
insp
I
P is slechts minimaal afhankelijk van het
beademingspatroon. De druk bij het Y-stuk is
ongeveer gelijk aan de druk P
P
= P
– P = P
–
insp
Y
I
I
Als de weerstand R
bekend is, kan de
I
beademingsdruk op het Y-stuk worden berekend.
De totale weerstand van het beademingscircuit
kan tijdens de beademing worden gemeten met de
twee sensors voor P
en P
I
aandeel kan echter niet worden gemeten.
Uitgebreide laboratoriumtests hebben aangetoond
dat het inspiratoire deel ongeveer 70 % van de
totale weerstand voor zijn rekening neemt in alle
typische beademingscircuits. Het apparaat
gebruikt deze geraamde waarde om het volgende
te berekenen:
P
= P
– 0,7 x < P
– P
Y
I
I
< P
– P
>: vertegenwoordigt de gemiddelde
I
E
daling van de druk door het volledige
beademingscircuit over een bepaalde tijd. Als een
beademingscircuit een weerstandsverdeling
anders dan 30 % tot 70 % heeft, is er een meetfout
voor de beademingsdruk opgetreden. In de meest
Gebruiksaanwijzing Babylog 8000 plus SW 5.n
bij de
E
te
Y
insp
in de
I
:
min P:
I
x R
I
; het inspiratoire
E
>
E
gebruikte beademingscircuits is deze fout minder
dan 1 mbar (1 cmH
hoge weerstand en een hoge permanente flow kan
dit hoger zijn. Daarom dient u uitsluitend
beademingscircuits te gebruiken met een
binnendiameter van minimaal 10 mm (0,4 in).
I
Flow- en volumemeting
Het voor de flowmeting gebruikte meetprincipe is
gebaseerd op hittedraad-anemometrie.
Hittedraad-anemometrie is een thermische
meetmethode waarbij de meetdraden van de
flowsensor op een constant hoge temperatuur
worden gehouden. Hoe hoger de flow, hoe meer
stroom er nodig is om een constante hoge
temperatuur te behouden. Op basis van de
verbruikte stroom kan vervolgens de flowsnelheid
worden berekend.
Om de juiste werking te waarborgen, de
flowsensor op zichtbare beschadigingen,
vervuiling en partikels controleren voordat deze
wordt geplaatst. Beschadigde, vervuilde of niet
partikelvrije flowsensors vervangen.
Als de meetdraden van de flowsensor tijdens het
gebruik continu gloeien, is dit een teken van
vervuiling. De flowsensor onmiddellijk
herbewerken of vervangen.
De laagste flow waarbij de detectie betrouwbaar
functioneert is 0,2 L/min. Lagere flowwaarden
worden daarom onderdrukt en als nul getoond.
Werkingsprincipe
O). In systemen met een zeer
2
165