In de ingeschakelde toestand deactiveert de uitgang slechts eenmaal nadat het systeem is uitgeschakeld.
Als een alarm deze uitgang activeert in de uitgeschakelde toestand, deactiveert de uitgang wanneer een gebruiker een gel-
dige toegangscode invoert tijdens een beltime-out. De uitgang schakelt ook uit als iemand het systeem inschakelt nadat de
beltime-out is verstreken.
Indien toegewezen aan een enkele Partitie, activeert de uitgang wanneer een ingeschakelde alarmgebeurtenis plaatsvindt
op de toegewezen partitie. Wanneer toegewezen aan meerdere partities activeert de uitgang wanneer er een alarm afgaat
op een partitie en de-activeert, indien geconfigureerd om te vergrendelen, wanneer er een partitie wordt uitgeschakeld. (Of
een geldige uitschakelingsfunctie wordt gebruikt).
157 – Systeemsabotage
Deze uitgang wordt geactiveerd wanneer er een sabotagetoestand aanwezig is en deactiveert wanneer alle sabo-
tagevoorwaarden worden gewist (indien ingesteld voor een stabiele werking). Indien ingesteld voor een gepulste werking,
wordt de uitgang uitgeschakeld als de PGM-uitgangstimer afloopt. Deze sabotage omvat zonesabotages (DEOL), behui-
zingssabotage, TLM-problemen, RF-storing, en alle zone- en apparaatsabotage.
Opmerking: Deze PGM wordt niet geactiveerd voor een alternatieve communicatorfout.
161 – Gelijkstroomprobleem
Deze uitgang wordt geactiveerd wanneer een van de volgende lage accu-voorwaarden wordt gedetecteerd:
Alarmcontroller laag of accu afwezig
l
Module lage of afwezige accu
l
Draadloze zone lage accu
l
Draadloos bedienpaneel lage accu
l
Draadloze sirene accu bijna leeg
l
Draadloze sleutel lage accu
l
De uitgang kan worden geconfigureerd om de toestand van de accu-problemen te volgen of kan activeren voor een tijds-
periode en automatisch herstellen
165 – Proximitytag Gebruikt
Deze uitgang wordt geactiveerd wanneer de geselecteerde proximity tag wordt gepresenteerd.
Wijs deze uitgang toe aan een gebruiker door het invoeren van een gebruikernummer tussen 0002 tot 1000. Om deze eigen-
schap voor alle proximity tags in te schakelen, voert u 000 in PGM-kenmerk [011] in. Zie "[007]-[008] PGM-timer" op pagina
83.
166 – Partitie Prox gebruikt
Deze uitgang wordt geactiveerd wanneer er een nabijheidslabel bij een systeemtoetsenpaneel met lezer voor nabij-
heidslabels, inclusief algemene toetsenpanelen, wordt gepresenteerd. Het nabijheidslabel moet aan een geldige gebruiker
zijn toegewezen en de PGM moet zijn toegewezen aan een partitie die de gebruiker mag betreden.
Wijs deze uitgang toe aan een partitie in sectie [007], Toewijzing PGM-partitie. Gebruik sectie [011], Opties PGM-con-
figuratie, om een schema toe te wijzen. Wanneer [011] als 000 wordt geprogrammeerd, wordt de uitgang iedere keer dat er
een geldig nabijheidslabel wordt gepresenteerd geactiveerd. Als [011] als 1-4 wordt geprogrammeerd, wordt de uitgang
alleen geactiveerd wanneer het nabijheidslabel tijdens het geplande interval wordt gepresenteerd.
175 – Belstatus en programmeringstoegangsuitvoer
Deze PGM wordt geactiveerd wanneer de sirene, installateurprogrammeringmodus of DLS/SA actief is. Deze deactiveert na
beltime-out, als installateurprogrammering wordt verlaten of wanneer DLS-/SA-programmering is verbroken.
Sectie 5 Programmering
- 89 -