•
Vul de reductor met de oliesoorten die op het typeplaatje worden vermeld. De op
het typeplaatje aangegeven hoeveelheid olie is als richtwaarde bedoeld. Bepalend
voor de bij te vullen hoeveelheid olie zijn de markeringen op het oliekijkglas. Meer
informatie vindt u in het hoofdstuk "Het oliepeil controleren" (→ 2 189) en in het
hoofdstuk "Olie verversen" (→ 2 195).
Bij extra componenten, zoals een oliesmeerinstallatie, is er meer olie nodig. Let
hierbij op de betreffende technische handleiding van de "Oliesmeerinstallatie" van
SEW‑EURODRIVE.
Herhaal de oliepeilcontrole na de eerste bedrijfsuren, zie het hoofdstuk "Het olie-
peil controleren" (→ 2 189).
•
Controleer de juiste draairichting van de haakse tandwielkasten en controleer of
de hulpaandrijving niet meedraait in de bedrijfsdraairichting.
•
Bepaal voor het aansluiten van de hoofd- en hulpaandrijfmotor altijd het draaiveld
van het draaistroomnet met behulp van een draaiveldrichtingsmeter. Controleer of
beide motoren overeenkomstig de draairichting aangesloten zijn.
•
Controleer of de hoofdaandrijfmotor niet tegen de blokkeerrichting van de haakse
tandwielkasten kan worden aangedreven. Let altijd op de draairichtingsindicatie op
de haakse tandwielkast.
•
Vergrendel de hoofd- en hulpaandrijfmotor elektrisch zodanig met elkaar dat alleen
één van beide motoren kan worden ingeschakeld.
•
Controleer de uitschakelfunctie van de toerentalbewaking.
•
Controleer of de hulpaandrijving niet wordt overbelast. De hulpaandrijving mag al-
leen op de in de orderspecificaties aangegeven koppels aan de uitgaande as wor-
den belast.
•
Controleer of tijdens de werking met de hulpaandrijving (bijv. onderhoud) de draai-
beweging van de aandrijfas van de haakse reductor niet wordt gehinderd. Een rem
aan de aandrijfzijde van de hoofdaandrijving moet tijdens de werking met de hulp-
aandrijving worden gelicht.
•
Nadat de reductor is opgesteld, moet worden gecontroleerd of alle bevestigings-
schroeven stevig vastzitten.
•
Zorg ervoor dat de uitlijning na het aandraaien van de bevestigingselementen niet
is gewijzigd.
•
Beveilig de aanwezige olieaftapkranen tegen onbedoeld openen.
•
Het oliepeilglas voor de oliepeilbewaking, indien gebruikt, moet tegen beschadi-
ging worden beveiligd.
•
Vermijd open vuur of vonkvorming bij alle werkzaamheden aan de reductor.
•
Zorg ervoor dat de reductor geaard is. Elektrische componenten, zoals motoren en
frequentieregelaars/-omvormers enz., moeten apart worden geaard.
•
Bescherm de reductor tegen vallende voorwerpen.
•
Controleer bij een reductor met een op de aandrijfas gemonteerde ventilator de
vrije luchtaanvoer binnen de aangegeven hoek.
•
Zorg er bij reductoren met circuitkoeling, waterkoeldeksel en waterkoelpatroon
voor dat de aanvoer van externe koelmiddelen is gewaarborgd.
•
Let bij lage omgevingstemperaturen op het opvolgen van de Grenstemperatuur
voor de reductoraanloop. Zorg voor voldoende opwarmtijd.
•
Tandwielkasten met druksmering mogen alleen in bedrijf worden gesteld als de
drukschakelaar is aangesloten.
Montage- en technische handleiding – Haakse reductoren van de serie X.. Elevatoraandrijvingen
Inbedrijfstelling
Belangrijke aanwijzingen
6
173