Inbedrijfstelling
6
Inbedrijfstelling met motoren
6.5.4
Inbedrijfstelling met synchrone motoren zonder encoderterugkoppeling (PMVC-
toerentalregeling)
50
Technische handleiding – MOVITRAC
AANWIJZING
Controleer de werking van encoderloze synchrone motoren door middel van een test-
toepassing. Een stabiel bedrijf in deze bedrijfsmodus kan niet voor alle applicatiege-
vallen worden gegarandeerd.
1. Sluit de motor aan op de regelaar. Let bij het aansluiten op de nominale motor-
spanning.
2. Voer de motorgegevens van het motortypeplaatje in:
•
P-07 = inductiespanning/nullastspanning [V/min
•
P-08 = nominale motorstroom
•
P-09 = nominale motorfrequentie
•
P-10 = nominaal toerental van de motor
•
P-14 = 101 (uitgebreide parametertoegang)
•
P-17 = PWM-frequentie (minstens 8 − 16 kHz)
•
P-51 = 2 (PMVC-toerentalregeling)
3. Zet het maximum toerental met P-01 op het maximale nominaal motortoerental en
het minimum toerental met P-02 op minimaal 10% van het nominale motortoeren-
tal.
4. Stel de acceleratie- en deceleratie-integratoren met P-03 en P-04 in.
5. Start het automatisch meten van de motor "Auto-Tune" zoals beschreven in het
hoofdstuk "Automatische meetprocedure Auto-Tune" (→ 2 47).
6. Controleer de magnetisatiestroom (P00-31) waarde 1 bij half nominaal toerental
zonder belasting.
•
Als de waarde groter is dan +0,3 A, moet de nominale motorspanning P-07
worden verlaagd.
•
Als de waarde lager is dan -0,3 A, moet de nominale motorspanning P-07 wor-
den verhoogd.
7. Pas de boost aan met P-11.
8. Het regelgedrag kan bij ontoereikende prestaties van de regelaar via de parameter
P-53 niveau 1 + 2 (P-fractie, integraal aandeel) worden geoptimaliseerd.
®
LTE-B+
-1
] bij nominaal motortoerental