Inbedrijfstelling
6
Inbedrijfstelling met motoren
6.5.1
Inbedrijfstelling met asynchrone motoren met V/f-besturing
6.5.2
Inbedrijfstelling met asynchrone motoren met LVFC-toerentalregeling
48
Technische handleiding – MOVITRAC
1. Sluit de motor aan op de regelaar. Let bij het aansluiten op de nominale spanning
van de motor.
2. Voer de motorgegevens van het motortypeplaatje in:
•
P-07 = nominale spanning van de motor
•
P-08 = nominale stroom van de motor
•
P-09 = nominale frequentie van de motor
•
P-10 = nominaal toerental van de motor
- Waarde = 0: slipcompensatie gedeactiveerd
- Waarde ≠ 0: slipcompensatie geactiveerd
•
P-14 = 101 (uitgebreide parametertoegang)
•
P-51 = 1 (V/f-toerentalregeling)
3. Stel het maximum en minimum toerental met P-01 en P-02 in.
4. Stel de acceleratie- en deceleratie-integratoren met P-03 en P-04 in.
1. Sluit de motor aan op de regelaar. Let bij het aansluiten op de nominale spanning
van de motor.
2. Voer de motorgegevens van het motortypeplaatje in:
•
P-07 = nominale spanning van de motor
•
P-08 = nominale stroom van de motor
•
P-09 = nominale frequentie van de motor
•
P-10 = nominaal toerental van de motor
•
P-14 = 101 (uitgebreide parametertoegang)
•
P-51 = 0 (LVFC-toerentalregeling)
3. Stel het maximum en minimum toerental met P-01 en P-02 in.
4. Stel de acceleratie- en deceleratie-integratoren met P-03 en P-04 in.
5. Start het automatisch meten van de motor "Auto-Tune" zoals beschreven in het
hoofdstuk "Automatische meetprocedure ("Auto-Tune")" (→ 2 47).
6. Het regelgedrag kan bij ontoereikende prestaties van de regelaar via de parameter
P-53 niveau 1 + 2 (P-fractie, integraal aandeel) worden geoptimaliseerd.
®
LTE-B+