Naast het rechtstreeks toekennen van het IP-adres kunt u het IP-adres ook instellen met
DHCP, BOOTP of RARP.
Wanneer de printer opnieuw wordt gestart of opnieuw wordt ingesteld, wordt
gecontroleerd of de opties waarvoor [On] is geselecteerd beschikbaar zijn en wordt het
IP-adres toegewezen op de manier die als eerste beschikbaar is. De opties waarvoor [Off]
is opgegeven worden niet gecontroleerd.
Als geen van deze opties kan worden gebruikt, kent u het in [IP Address] ingestelde IP-
adres toe.
BELANGRIJK
Voor informatie over de procedure voor het instellen van een poort bij het gebruik van
DHCP, BOOTP of RARP
Leest u
"Instellingen voor het toevoegen van een poort"
netwerkbeheerder.
OPMERKING
Als DHCP, BOOTP of RARP wordt gebruikt
Omdat het vaststellen of DHCP, BOOTP en RARP beschikbaar zijn een tot twee
minuten kan duren, raden we u aan protocols die niet worden gebruikt in te stellen
op [Off].
Elke server of daemon (de DHCP-server, BOOTP-daemon of RARP-daemon)
moet op het netwerk worden uitgevoerd.
Geef, ook wanneer u werkt met DHCP, BOOTP of RARP, handmatig de
instellingen op voor [IP Address], [Subnet Mask] en [Gateway Address]. Als het
niet mogelijk is informatie op te halen bij de DHCP-, BOOTP- en RARP-servers,
worden de handmatig opgegeven waarden gebruikt.
Als DHCP wordt gebruikt
Als u de printer uit- en weer inschakelt, kunt u mogelijk niet meer afdrukken. Dit komt omdat een
ander IP-adres wordt toegewezen dan het adres dat eerder werd gebruikt.
Bij het gebruik van DHCP neemt u contact op met de netwerkbeheerder en kiest u een van de
volgende oplossingen.
of neemt u contact op met de