[IP-adres instellen
met]: Selecteer de methode voor het instellen van het IP-adres.
[IP-adres]:
[Subnetmasker]:
[Gatewayadres]:
[Wachtwoord]:
OPMERKING
Wanneer [RARP] is geselecteerd
U kunt geen waarde invoeren in [IP-adres].
Wanneer [BOOTP] of [DHCP] is geselecteerd
U kunt geen waarde invoeren in [IP-adres], [Subnetmasker] en [Gatewayadres].
Als RARP, BOOTP of DHCP niet kan worden gebruikt
Selecteer [Handmatige instelling].
Als u het IP-adres hebt gewijzigd na de installatie van het printerstuurprogramma
Geef de poort die moet worden gebruikt, opnieuw op in het printerstuurprogramma.
Na wijziging van het IP-adres (de poort wijzigen)
[Handmatige
instelling]:
[Automatisch
Detecteren]: Hiermee wordt een IP-adres
[RARP]:
[BOOTP]:
[DHCP]:
Voer het IP-adres van de printer in.
Voer het juiste subnetmasker in.
Voer het juiste gatewayadres in.
Voor het beheerderswachtwoord in voor de printer (het
wachtwoord dat is opgegeven in de Remote UI).
Als geen wachtwoord is opgegeven, is het niet nodig een
waarde in te voeren.
U kunt het IP-adres rechtstreeks
invoeren. Het IP-adres dat wordt
opgegeven in [IP-adres] wordt
ingesteld voor de printer.
opgehaald met RARP, BOOTP of
DHCP.
Hiermee wordt IP-adres opgehaald
met RARP. (De RARP-daemon moet
actief zijn.)
Hiermee wordt een IP-adres
opgehaald met BOOTP. (De BOOTP-
daemon moet actief zijn.)
Een IP-adres wordt automatisch
opgehaald via DHCP. (De DHCP-
server moet actief zijn.)