2. Stel [Papiersoort] in op [Zwaar Papier 1], [Zwaar Papier 2] of [Zwaar Papier
3].
Voer de volgende procedure uit in het printerstuurprogramma.
Oplossing
2
1. Geef het tabblad [Afwerking] weer.
2. Klik op [Geavanceerde instellingen].
3. Stel [Speciale afdrukmodus] in op [Speciale instellingen 3].
Onder normale omstandigheden gebruikt u de printer met [Speciale afdrukmodus] ingesteld
op [Uit]. Stel [Speciale instellingen 3] alleen in wanneer het beschreven probleem zich
voordoet.
Oplossing
Voer de volgende procedure uit in het printerstuurprogramma.
3
1. Open het tabblad [Papierbron].
2. Stel het [Papiersoort] als volgt in.
Huidige instelling
[Normaal Papier L2]
[Normaal Papier L]
[Normaal papier]
[Zwaar papier 1]
[Zwaar papier 2]
[Gecoat papier 1]
[Gecoat papier 2]
[Gecoat papier 3]
Wanneer u bovengenoemde procedure uitvoert, kunnen de resten van
afbeeldingen verschijnen op plaatsen waar niet is afgedrukt.
Voer de volgende procedure uit in het printerstuurprogramma.
Oplossing
4
1. Geef het tabblad [Afwerking] weer.
2. Klik op [Geavanceerde instellingen].
3. Stel [Speciale afdrukmodus] in op [Speciale instellingen 6].
Onder normale omstandigheden gebruikt u de printer met [Speciale afdrukmodus] ingesteld
op [Uit]. Stel [Speciale instellingen 6] alleen in wanneer het beschreven probleem zich
voordoet.
Oorzaak 3 Er is iets misgegaan in de printer.
BELANGRIJK
Bij gebruik van dun papier
Geef [Speciale instellingen 3] niet op. Daardoor kan papier rond
de fixeerrol worden gewikkeld of kunnen andere problemen
ontstaan.
Gewijzigde instelling
[Normaal Papier L]
[Normaal papier]
[Zwaar papier 1]
[Zwaar papier 2]
[Zwaar papier 3]
[Envelop]
[Envelop H]
[Gecoat papier 2]
[Gecoat papier 3]
[Gecoat papier 4]