alleen bekend is binnen welke 60° sector van een volledige omwenteling de
beginpositie is.
Rotor
De autophasing-routine wordt uitgevoerd met synchrone permanentmagneet-
motoren en synchrone reluctantiemotoren in de volgende gevallen:
1. Eenmalige meting van het verschil in positie van rotor en encoder wanneer een
absolute encoder, een resolver, of een encoder met commutatie-signalen wordt
gebruikt
2. Bij elke inschakeling van de voeding wanneer een incrementele encoder wordt
gebruikt
3. Bij open-loop motorbesturing, herhaalde meting van de rotorpositie bij elke start.
Er zijn verscheidene autophasingmodussen beschikbaar (zie parameter
Autophasing
modus).
De draaimodus is aanbevolen, vooral in geval 1, aangezien dit de meest robuuste en
nauwkeurige methode is. Bij de draaimodus wordt de motoras vooruit en achteruit
gedraaid (±360/poolparen)° om de rotorpositie te bepalen. In geval 3 (open-loop
besturing), wordt de as slechts in één richting gedraaid en over een kleinere hoek.
De stilstandmodussen kunnen gebruikt worden als de motor niet gedraaid kan
worden (bijvoorbeeld als de last aangesloten is). Aangezien de karakteristieken van
motoren en belastingen verschillen, moeten testen uitwijzen welke de meest
geschikte stilstandmodus is.
Een rotorpositie-offset gebruikt bij motorbesturing kan ook door de gebruiker
gegeven worden. Zie parameter
De omvormer kan de rotorpositie bepalen wanneer gestart bij een draaiende motor in
open-loop of closed-loop modussen. In deze situatie heeft de instelling van
Autophasing modus
N
Z
98.15 Positie offset
geen effect.
Programmakenmerken 35
Absolute encoder/resolver
gebr.
21.13
21.13