Geavanceerde
1
verzendfuncties
Geavanceerde
kopieerfuncties
2
Netwerk
3
Gebruikersinterface
op afstand
4
Systeemmonitor
5
Instellingen
systeembeheerder
6
Rapporten en
lijsten
7
Problemen
oplossen
8
Bijlage
9
Inhoudsopgave
Index
● DESTINATION ID (ID aansluiting): naam van de afzender
die is opgeslagen in het adresboek
● ST. TIME (st.tijd): tijdstip van verzending
● TIME USE (gebr. tijd): duur van de verzending
● PGS. (pag.): aantal ontvangen pagina's
● RESULT (resultaat): resultaat van de transactie
– OK: ontvangst succesvol
– NG: ontvangst is mislukt
– STOP: ontvangst is voortijdig handmatig geannuleerd
● Foutcode: zie Hoofdstuk 13 "Problemen oplossen" in de
Algemene gebruikershandleiding voor beschrijvingen
van foutcodes.
■
ACTIVITY REPORT (act.rapport)
1.
Druk op [Additional Functions] (Extra functies).
2.
Druk op [
] of [
] om <REPORT
SETTINGS> (rapportage inst.) te selecteren,
en druk vervolgens op [OK].
3.
Controleer of <SETTINGS> (instell.) wordt
weergegeven en druk op [OK].
Terug
Vorige
4.
Druk op [
] of [
] om <ACTIVITY REPORT>
(act. rapport) te selecteren en druk vervolgens
op [OK].
5.
Controleer of <AUTO PRINT> (autom. afdruk)
wordt weergegeven en druk dan op [OK].
6.
Druk op [
] of [
] om een instelling te
selecteren en druk dan op [OK].
<OUTPUT YES> (wel afdrukken): er wordt steeds na 40
transacties een rapport afgedrukt.
<OUTPUT NO> (niet afdrukken): er wordt geen rapport
afgedrukt. Ga verder met stap 9.
7.
Controleer of <TX/RX SEPARAAT> wordt
weergegeven en druk op [OK].
8.
Druk op [
] of [
] om een instelling te
selecteren en druk dan op [OK].
<OFF> (uit): er wordt een rapport afgedrukt waarbij de resultaten
van verzending en ontvangst chronologisch worden opgesomd.
<ON> (aan): er wordt een rapport afgedrukt waarbij de resultaten
van verzending en ontvangst afzonderlijk worden opgenomen.
9.
Druk op [Stop] om terug te keren naar de
stand-bymodus.
BOVEN
Volgende
7-6