Bediening
Low-flow anesthesie
In low-flow anesthesie (flow ≤1,0 L/min),
condenseert de uitgeademde lucht van de patiënt
op een natuurlijke wijze in de slangen. Om
ophoping van water in de slangen te voorkomen,
moet een vochtvanger in de beademingsslang
worden aangebracht.
Bij langere low-flow anesthesie wordt aangeraden
extra vochtvangers in de expiratieslang te
gebruiken. Leeg de vochtvanger wanneer de
vulhoogte boven de maximum-markering is
uitgekomen.
WAARSCHUWING
Risico vanwege accumulatie van aceton in de
patiënt
Gebruik geen low-flow anesthesie op
patiënten met keto-acidose, of patiënten
onder invloed van alcohol. Het risico op
accumulatie van aceton in de patiënt wordt in
deze gevallen verhoogd.
Spoelen met stikstof (indien nodig)
Er bevindt zich nog steeds lucht in de longen van
de patiënt en het beademingssysteem tijdens het
toedienen van anesthesie, dat een aandeel van
ca. 77 % stikstof bevat. Als het apparaat wordt
gebruikt voor een low-flow anesthesie, druk dan op
de
-toets. Hierdoor wordt het stikstof
verwijderd.
94
LET OP
Risico op lichamelijk letsel bij de patiënt
Het gebruik van minimal-flowinstellingen of low-
flowinstellingen kunnen leiden tot een ophoping
van metabolische bijproducten in het
beademingssysteem.
Als minimum-flow of low-flowinstellingen worden
gebruikt, het beademingssysteem regelmatig
met O
spoelen.
2
LET OP
Risico op lichamelijk letsel bij de patiënt
Ongeschikte ademkalk kan leiden tot de vorming
van ontbindingsproducten van de anesthetica.
Gebruik geschikte ademkalk, bijv.
Drägersorb Free.
Gebruiksaanwijzing Fabius MRI SW 3.n