05 Sloten en alarm
Alarm*
Alarmsysteem
Wanneer het alarm is ingeschakeld, worden
alle beveiligde onderdelen continu gecontro-
leerd.
Het alarm gaat af, als:
•
een portier, de motorkap of de achterklep
wordt geopend
•
het contactslot wordt omgedraaid met een
verkeerde sleutel of wordt gemanipuleerd
•
er beweging in de passagiersruimte wordt
waargenomen (als er een bewegingsmel-
der aanwezig is)
•
de auto wordt opgetakeld of weggesleept
(op auto's met een niveausensor)
05
•
een kabel van de startaccu wordt losge-
koppeld
•
iemand de sirene probeert los te koppelen.
*
144
Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Alarmindicatie
Een rode led op de bovenkant van het dash-
board geeft de status van het alarmsysteem
aan:
•
De led is uit – het alarm is uitgeschakeld.
•
De led licht om de twee seconden eenmaal
op – het alarm is ingeschakeld;
•
De led knippert snel vanaf het moment van
uitschakelen van het alarm tot aan het acti-
veren van sleutelstand II – het alarm is
afgegaan.
Als er een storing in het alarmsysteem is opge-
treden, verschijnt er een displaymelding. Neem
dan contact op met een werkplaats – een
erkende Volvo-werkplaats wordt geadviseerd.
N.B.
Voer nooit zelf reparaties aan of wijzigingen
in het alarmsysteem uit. Dergelijke ingrepen
kunnen van invloed zijn op de verzekerings-
voorwaarden.
Alarmfunctie inschakelen
–
Druk op de vergrendelingsknop op de
transpondersleutel. De richtingaanwijzers
van de auto geven een lang lichtsignaal af
ter bevestiging dat het alarm is ingescha-
keld en dat de portieren zijn vergrendeld.
BELANGRIJK
De richtingaanwijzers van de auto geven
een lang lichtsignaal af en de led op het
dashboard licht om de twee seconden een-
maal op ter bevestiging dat het alarm volle-
dig is ingeschakeld.
Alarmfunctie uitschakelen
–
Druk op de ontgrendelingsknop op de
transpondersleutel. De richtingaanwijzers
van de auto geven twee korte lichtsignalen
af ter bevestiging dat het alarm is uitge-
schakeld en dat de portieren zijn ontgren-
deld.