Zware voorwerpen in de bagageruimte zo ver mo-
▶
gelijk naar voren leggen.
Veilig rijden
Inleidende aanwijzingen
Houd uw aandacht a.u.b. bij het autorijden! Als be-
▶
stuurder draagt u de volledige verantwoordelijk-
heid voor een veilig verkeersgedrag.
Uw rijsnelheid steeds aan de toestand van de weg
▶
en de verkeers- en weersomstandigheden aanpas-
sen.
Op waarschuwingssignalen letten
Het bestuurdersinformatiesysteem waarschuwt u bij
storingen met controlelampjes en meldingen.
Indien u de waarschuwingen negeert, kan de kans op
ongevallen en letsel toenemen.
Als de wagen een waarschuwingssignaal geeft, dan
▶
de wagen veilig stilzetten en de informatie in het
instrumentenpaneel en in dit instructieboekje op-
volgen.
Hulpsystemen slim gebruiken
De hulpsystemen dienen alleen als ondersteuning en
ontslaan u niet van de verantwoording voor het be-
dienen van de wagen.
De hulpsystemen zijn onderhevig aan natuurkundige
en technische grenzen. Daarom kunnen de systeem-
reacties in bepaalde situaties als ongewenst of ver-
traagd worden waargenomen.
Blijf opmerkzaam en gereed om in te grijpen.
▶
Maak uzelf vertrouwd met de hulpsystemen, hun
▶
grenzen en werkingsvoorwaarden.
De hulpsystemen zodanig activeren, deactiveren
▶
en instellen dat u de wagen in elke verkeerssituatie
volledig onder controle hebt.
Rijden met beladen dakdragers
Bij het transport van voorwerpen op de dakdragers
verandert het rijgedrag van de wagen.
De snelheid en rijstijl daarom daarop afstemmen.
▶
Rijden door water
Er mag geen water in de wagensystemen komen!
Vóór het rijden door water de diepte van het water
▶
vaststellen. Het waterpeil mag maximaal tot de on-
derkant van de dorpel reiken.
Niet harder dan stapvoets rijden. Anders kan zich
▶
voor de wagen een golf vormen die het waterpeil
verhoogt.
Nooit in het water stil blijven staan, achteruitrijden
▶
of de motor afzetten.
Veilig en op de juiste wijze › Veilig rijden
Gebruik van de wagen onder afwijkende weers-
omstandigheden
Wanneer u de wagen wilt gebruiken in landen met
sterk afwijkende weersomstandigheden, contact op-
nemen met een ŠKODA Partner. Die geeft advies of
er bepaalde voorzorgsmaatregelen moeten worden
genomen, om de volledige functionaliteit van de wa-
gen te waarborgen en beschadigingen te voorkomen
(bv. koelvloeistof verversen, accu vervangen e.d.).
Is er iets mis?
Let op veranderingen in het rijgedrag van de wa-
▶
gen.
In geval van twijfel over de veiligheid de rit beëindi-
▶
gen en de hulp van een specialist inroepen.
Ongewone trillingen of "scheeftrekken" van de wa-
▶
gen kan duiden op bandenschade.
Bij zeer snel bandenspanningsverlies moet worden
▶
geprobeerd om de wagen voorzichtig en zonder
heftige stuurbewegingen en zonder sterk remmen
tot stilstand te brengen.
In het bandenprofiel vastzittende vreemde voor-
▶
werpen direct verwijderen.
Vreemde voorwerpen die in de band zijn binnenge-
▶
drongen, niet verwijderen. De bandenspanning
controleren en de hulp van een specialist inroepen.
Onder de bodem ingeklemde voorwerpen direct
▶
verwijderen. Deze kunnen schade toebrengen aan
de wagen of ontsteken en brand veroorzaken.
Wagen veilig parkeren
Een niet veilig geparkeerde wagen kan wegrollen en
ongevallen veroorzaken.
Om te parkeren een plek met een geschikte onder-
▶
grond zoeken. De wagen niet parkeren boven licht
ontvlambare materialen, bv. boven droge bladeren,
gemorste brandstof. Hete wagenonderdelen kun-
nen een brand veroorzaken.
De handelingen bij het parkeren in de aangegeven
volgorde uitvoeren.
›
De wagen afremmen tot stilstand en het rempe-
daal ingetrapt houden.
›
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
›
Bij wagens met automatische versnellingsbak de
keuzehendel in stand plaatsen.
›
De motor afzetten.
›
Bij wagens met schakelbak de 1e versnelling of de
achteruitversnelling inschakelen.
›
Het rempedaal loslaten.
Wagen verlaten
Kinderen niet zonder toezicht in de wagen laten!
Kinderen kunnen zich verwonden aan de stoelen,
▶
de parkeerrem loszetten e.d.
Kinderen zijn in noodsituaties niet in staat, de wa-
▶
gen zelfstandig te verlaten of zichzelf te redden.
15