Veilig en op de juiste wijze
Inleidende aanwijzingen voor een correct
gebruik
Dit instructieboekje aandachtig doorlezen, omdat
▶
dit een voorwaarde vormt voor een juiste bedie-
ning van de wagen. Het instructieboekje moet
daarom altijd in de wagen aanwezig zijn.
Bij het gebruik van de wagen dienen de algemeen
▶
bindende, landspecifieke wettelijke bepalingen in
te acht worden genomen. Bijvoorbeeld die voor het
vervoer van kinderen, het buiten werking stellen
van airbags, het gebruik van banden, het wegver-
keer en dergelijke.
De maximaal toegestane gewichten en lasten niet
▶
overschrijden.
De maximaal toegestane dakbelasting niet over-
▶
schrijden.
Voorgeschreven bedrijfsvloeistoffen gebruiken.
▶
Rijd alleen op wegen die overeenkomen met de
▶
technische wagenparameters. Het rijden over ob-
stakels die groter zijn dan de bodemvrijheid kan
schade aan de wagen toebrengen.
Tijdens werkzaamheden die verband houden met
▶
de bediening, onderhoud en zelfhulp moet zorgvul-
digheid worden betracht om schade aan de wagen
of letsel te voorkomen. Zo nodig de hulp van een
specialist inroepen.
Alle werkzaamheden aan de veiligheidssystemen
▶
van de wagen, bv. aan de veiligheidsgordels of aan
het airbagsysteem, mogen alleen door een specia-
list worden uitgevoerd.
Bij het gebruik van accessoires de in de gebruiks-
▶
aanwijzing van de accessoirefabrikant vermelde
aanwijzingen in acht nemen. Het gaat hierbij bv. om
kinderzitjes, dakdragers, compressor enz.
De service-intervallen opvolgen.
▶
Nieuwe wagen of nieuwe onderdelen
Nieuwe remblokken
Nieuwe remblokken hebben tijdens de eerste 200
km nog niet de optimale remwerking en moeten
eerst worden ingeremd. Daarom bijzonder voorzich-
tig rijden.
Nieuwe banden
Nieuwe banden hebben tijdens de eerste 500 km
nog niet de maximale grip. Daarom bijzonder voor-
zichtig rijden.
Veilig en op de juiste wijze › Inleidende aanwijzingen voor een correct gebruik
Periodieke controles
Waarop letten voor de rit?
Een wagen met technische storingen kan het risico
op ongevallen en verwondingen vergroten.
Eventuele storingen vóór de rit verhelpen. Zo nodig
de hulp van een specialist inroepen.
Let met name op de volgende punten.
Banden onbeschadigd?
▶
Bandenprofiel voldoende?
▶
Bandenspanning voldoende?
▶
Werken koplampen, remlichten en knipperlichten?
▶
Is de voorruit onbeschadigd?
▶
Is het remvloeistof- en koelvloeistofpeil in orde?
▶
Luchtroosters of luchtinlaat voor de voorruit niet
▶
afgedekt?
Werken ruitenwissers en sproeierinstallatie en zijn
▶
de ruitenwisserbladen in orde?
Ruitensproeiervloeistofpeil voldoende?
▶
Ruitenwisserbladen niet vastgevroren?
▶
Alle onderdelen van het veiligheidsgordelsysteem
▶
in orde? Veiligheidsgordels niet verontreinigd en
gordelsloten niet verstopt?
Spoiler onbeschadigd?
▶
Onderdelen en componenten van de wagen zitten
▶
niet zichtbaar los?
Geen vlekken door bedrijfsvloeistoffen onder de
▶
wagen aanwezig?
Geen ondeskundige aanpassingen aan de
wagen
Ondeskundig uitgevoerde veranderingen kunnen
storingen veroorzaken en een negatieve invloed heb-
ben op veiligheidsrelevante en overige functies van
de wagen.
Laat reparaties en technische wijzigingen aan de
▶
wagen alleen door een specialist uitvoeren.
De motor niet met extra dempingsmateriaal (bv.
▶
een deken) afdekken.
Werking van sensoren en camera's
behouden
Sommige functies van de wagen worden onder-
steund door sensoren en camera's in en aan buiten-
zijde van de wagen.
Aan de achterzijde van de wagen gemonteerde ac-
cessoires, bv. een fietsdrager, kunnen de werking van
de systemen en camera's hinderen.
De sensoren en camera's niet afdekken of afplak-
▶
ken en schoon houden.
11