Storing
3.
De pomp draait, maar
levert niet het nominale
debiet.
4.
De pomp schakelt in,
maar schakelt onmid-
dellijk weer uit.
26
Oorzaak
a)
De draairichting is verkeerd.
b)
De waaier zit los of is versleten.
c)
De pomp of de leidingen zijn ver-
stopt door verontreinigingen.
d)
De opvoerhoogte van de pomp is te
hoog.
e)
De kleppen zijn gesloten of geblok-
keerd. De terugslagklep werkt niet.
f)
Er bevindt zich lucht in de pomp of
inlaatleiding.
g)
De dichtheid van de verpompte
vloeistof is te hoog.
h)
De pomp is niet juist aangesloten op
de autokoppeling.
i)
De leidingen lekken.
j)
Het spoelklepsysteem is ongewild
geactiveerd.
a)
De pomp is verstopte wat ervoor
zorgt dat de motorbeveiliging de
motor uitschakelt.
b)
De motor is oververhitt wat ervoor
zorgt dat de thermische schakelaars
de motor uitschakelen.
c)
De niveauschakelaar bevindt zich
buiten het ingestelde bereik of is
defect.
Oplossing
Wissel twee fasen van de motor
om.
Draai de waaier vast of vervang
deze.
Reinig de pomp of de leidingen
zoals vereist.
Meet het drukverschil en vergelijk
de waarde met de pompcurve. Con-
troleer of alle kleppen open zijn of
verwijder blokkeringen in de pers-
leiding.
Reinig of vervang de kleppen zoals
voorgeschreven.
Ontlucht de pomp en de inlaatlei-
ding. Verhoog het stopniveau in de
put.
Verdun de verpompte vloeistof.
Pomp het vloeistofniveau in de put
naar beneden. Hijs de pomp
omhoog en plaats deze terug op de
automatische koppeling.
Herstel de leidingen.
Controleer de werking van het
pitspoelsysteem en herstel zoals
voorgeschreven.
Reinig de pomp.
Laat de pomp afkoelen. Reinig de
pomp.
Reinig of vervang de niveauschake-
laar, of stel deze opnieuw in.