De voertuigpoort aansluiten:
●
Sluit de laadconnector van de
●
laadpaal aan op de laadpoort en
vergrendel deze stevig op zijn plaats.
Bedien de laadapparatuur om te
●
beginnen met opladen.
Het lampje voor de laadaansluiting
●
op het instrumentenpaneel gaat
branden.
Tijdens het laadproces geeft het
●
instrumentenpaneel relevante
laadparameters en het laadteken
weer.
3. Opladen stoppen
Stoppen met opladen:
●
De laadpaal stopt automatisch met
●
opladen wanneer de laadstatus van
het voertuig 100% of de door de
gebruiker vooraf ingestelde waarde
bereikt.
Koppel de lader los van de
●
oplaadpoort:
Nadat het instrumentenpaneel
●
aangeeft dat het opladen is voltooid,
trekt u de laadconnector eruit.
Plaats de laadapparatuur correct na
●
het DC-laden met een laadpaal. Plaats
de laadconnector in de daarvoor
bestemde positie van de laadpaal.
Plaats de dop van de DC-oplaadpoort
●
terug en sluit de poortklep.
HERINNERING
Tijdens het opladen bij een
●
hoge/lage temperatuur is het
normaal dat de thermische
beheerprestaties van de accu
worden beïnvloed door de airco in
de passagiersruimte, waardoor de
laadtijd wordt verlengd.
Druk tijdens het opladen van de
●
gelijkstroom tweemaal binnen 3
seconden op de
afstandsbediening/microschakela
ar/vensterschakelaar om het
opladen van de gelijkstroom te
beëindigen. Om door te gaan met
opladen, koppelt u de
oplaadapparatuur los en sluit u
deze opnieuw aan en veegt u de
kaart door om op te laden.
VOORZICHTIG
Neem na het opladen
●
onmiddellijk contact op met het
klantenservicepersoneel van de
oplaadpaal als de
oplaadconnector niet
uitgetrokken kan worden.
Zie de oplaadinstructies voor
●
specifieke voorzorgsmaatregelen
voor opladen.
WAARSCHUWING
Zie het gedeelte
●
'Oplaadinstructies' voor
veiligheidswaarschuwingen voor
opladen.
04
103