06
104
Rijden
auto nog geen snelheid van 8 km/h heeft
bereikt.
Tijdens parkeermanoeuvres werkt de
STOP-stand niet enkele seconden na het
schakelen uit de achteruitversnelling of het
draaien van het stuurwiel.
De motor opnieuw starten (START-stand)
De motor start automatisch zodra de bestuurder
laat merken dat hij wil gaan rijden.
Bij een handgeschakelde versnellingsbak: met het
koppelingspedaal volledig ingedrukt.
Bij een automatische transmissie:
– Met de transmissie in stand D of M: als het
rempedaal wordt losgelaten.
– Met de transmissie in stand N en het rempedaal
losgelaten: als stand D of M wordt geselecteerd.
– Met de transmissie in stand P en het
rempedaal ingetrapt: als stand R, N, D of M wordt
geselecteerd.
– Als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Speciale gevallen:
De motor wordt automatisch opnieuw gestart als
er weer aan de voorwaarden voor de werking is
voldaan en in de volgende gevallen:
– Bij een handgeschakelde versnellingsbak: als
de rijsnelheid hoger wordt dan 4 km/h.
– Bij een automatische transmissie in stand N:
als de rijsnelheid hoger wordt dan 1 km/h.
In deze gevallen knippert dit
controlelampje een paar seconden en gaat
daarna uit.
Storingen
Bij een storing in het systeem knippert dit
lampje op het instrumentenpaneel enige
tijd en gaat het vervolgens permanent branden, in
combinatie met de weergave van een melding.
Laat het systeem controleren door een dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
De auto slaat af in de STOP-stand.
Alle waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel gaan branden bij een storing.
► Zet het contact af en start vervolgens de
motor met de toets START/STOP.
12V-accu
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat alle werkzaamheden alleen door een
dealer of een gekwalificeerde werkplaats
uitvoeren.
Bandenspannings-
controlesysteem
Dit systeem waarschuwt de bestuurder wanneer
een of meerdere banden spanning verliest.
Het systeem waarschuwt alleen wanneer de auto
rijdt, niet wanneer deze stilstaat.
Het vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de banden
op spanning zijn gebracht of na het verwisselen
van een wiel moeten worden gereset.
Het systeem gaat uit van de laatste waarden die
tijdens de reset zijn opgeslagen. Het is daarom
van groot belang dat de bandenspanning tijdens
het resetten juist is. De bestuurder is hiervoor
verantwoordelijk.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
een hulpmiddel en vervangt de
waakzaamheid van de bestuurder niet.
Ondanks dit systeem moet u de
bandenspanning regelmatig controleren (ook
die van het reservewiel). Doe dit vooral voordat
u een lange rit gaat maken.
Rijden met een te lage bandenspanning, vooral
onder zware omstandigheden (zware belading,
hoge snelheden, een lange rit):
– heeft een negatief effect op de wegligging,
– verlengt de remweg,
– veroorzaakt vroegtijdige slijtage van de
banden,
– verhoogt het energieverbruik.
De voorgeschreven bandenspanning voor
de auto vindt u op de sticker met de
bandenspanningswaarden.
Raadpleeg het betreffende gedeelte voor meer
informatie over de identificatie van de auto.