1.4
Starten voor het inbouwen
Wanneer de balk op inbouwtemperatuur is en er voldoende mengsel voor de balk ligt,
dienen de volgende schakelaars, hendels en regelaars in de vermelde stand te wor-
den gezet
Pos.
1
Rijhendel
2
Rijaandrijving snel/langzaam
3
Rijsnelheidknop rijaandrijving
4
Motortoerental
5
Balkpositie
6
Vibratie
7
Stamper (o)
8
Worm links/rechts
9
Transporteur
10
Nivellering
11
Toerentalregeling stamper (o)
12
Toerentalregeling vibratie
- Veiligheidsschakelaar (13) bedienen.
- Dan de rijhendel (1) volledig naar voren duwen en rijden.
- De materiaalverdeling bekijken en eventueel de eindschakelaars bijstellen.
- De instelling van de stabilisatie-elementen (stamper en/of vibratie) dient overeen te
komen met de gewenste stabilisatiegraad.
- De inbouwdikte moet na de eerste 5–6 meter door de voorman worden gecontro-
leerd en eventueel worden gecorrigeerd.
De omgeving van de aandrijfwielen moet worden gecontroleerd, omdat oneffenhe-
den in de onderbouw worden vereffend door de balk. De loopwerkkettingen zijn de
referentiepunten voor de laagdikte.
Als de werkelijke laagdikte in belangrijke mate afwijkt van de weergegeven waarden
op de schaalmeters, dient men de basisinstelling van de balk te corrigeren (zie de be-
dieningshandleiding van de balk).
De basisinstelling geldt voor asfaltmengsel.
A
D 40.12 22
Schakelaar
Stand
middelste stand
langzaam ("Schildpad")
schaalstreepje 6 - 7
maximum
drijfstand
auto
auto
auto
auto
auto
aangepast aan de inbouwsituatie
aangepast aan de inbouwsituatie