5.3
Opstellen van de reductor
De reductor of de motorreductor mag alleen in de aangegeven bouwvorm opgesteld of
gemonteerd worden. Let op de specificaties op het typeplaatje. De SPIROPLAN
motorreductoren zijn, met uitzondering van de W37 in bouwvorm M4, bouwvormonaf-
hankelijk.
De fundatie moet de volgende eigenschappen hebben:
•
•
•
De maximaal toelaatbare vlakheidsafwijking voor de voet- en flensbevestiging (richt-
waarden m.b.t. DIN ISO 1101) is:
•
•
•
•
Daarbij mogen de voeten van de reductorbehuizing en aanbouwflenzen niet ten
opzichte van elkaar worden verspannen. Let bovendien op de toelaatbare radiale en
axiale krachten!
Bevestig de motorreductoren met bouten van de kwaliteit 8.8.
Bevestig de volgende motorreductoren met bouten van de kwaliteit 10.9:
•
•
•
•
AANWIJZINGEN VOOR DE EXPLOSIEBEVEILIGING
•
•
•
Technische handleiding – Explosiebeveiligde typeseries R..7, F..7, K..7, S..7, SPIROPLAN
vlak;
trillingsdempend;
torsiestijf.
reductorgrootte  67: max. 0,4 mm;
reductorgrootte 77... 107: max. 0,5 mm;
reductorgrootte 137... 147: max. 0,7 mm;
reductorgrootte 157... 187: max. 0,8 mm.
RF37, R37F met flens-á 120 mm;
RF47, R47F met flens-á 140 mm;
RF57, R57F met flens-á 160 mm;
en RZ37, RZ47, RZ57, RZ67, RZ77, RZ87.
Oliepeil- en olieaftapschroeven evenals ontluchtingsventielen moeten vrij toegan-
kelijk zijn!
Zorg ervoor dat processen, die door de snel bewegende delen op de laklaag een
sterke lading genereren, niet voorkomen.
Controleer vóór de inbedrijfstelling de gespecificeerde bouwvormafhankelijke olie-
vulling! Zie hoofdstuk "Smeerstoffen" (Æ pag. 134), of de gegevens op het type-
plaatje.
Mechanische installatie
Opstellen van de reductor
®
W
5
®
-
23