3.
Sluit de fasegeleiders van de motorkabels aan op de klemmen T1/U2, T2/V2 en
T3/W2 van de omvormermodule. Zie de technische gegevens voor de
aanhaalmomenten.
4.
Zorg dat alle spanning losgekoppeld is en heraansluiting niet mogelijk is. Gebruik
de juiste veilige loskoppelprocedures volgens lokale regelgeving.
5.
Laat de ingangskabels van de voeding naar de kast lopen. Aard de
kabelafschermingen 360° aan de ingangsplaat.
6.
Draai de kabelafschermingen van de voedingskabels in bundels bij elkaar en
verbindt ze, en eventuele afzonderlijke aardegeleiders of -kabels, met de aardklem
van de omvormermodule of met de PE-rail van de kast.
7.
Sluit de fasegeleiders van de invoerkabels aan op de klemmen L1/U1, L2/V1 en
L3/W1 van de omvormermodule. Zie de technische gegevens voor de
aanhaalmomenten.
8.
Remchopper optie: Laat de voedingskabels van de remchopper naar de kast lopen.
Aard de kabelafscherming (indien aanwezig) 360° op de ingangsplaat. Sluit de
geleiders aan op de UDC+ en UDC-klemmen. Zie de technische gegevens voor de
aanhaalmomenten.
Verwijderen van de bedieningspaneelhouder van de
externe besturingseenheid
1.
Ontkoppel de besturingspaneelkabel van connector X13 op de besturingseenheid.
2.
Maak de montageschroeven van de bedieningspaneelhouder los en pak de houder
er af.
Bevestigen van de klemplaat van de besturingskabels
Bevestig de klemplaat van de besturingskabel met vier schroeven aan de bovenkant
of aan de onderkant van de besturingseenheid zoals hieronder getoond.
2
2
2
1
2
X13
Elektrische installatie 99
X13
11