geselecteerd worden uit onderstaande tabel of berekend worden volgens 543.1 van
IEC 60364-5-54.
Deze tabel toont de minimum doorsnede van de aardegeleider gerelateerd aan de
fasegeleiderafmeting volgens IEC/UL 61800-5-1 wanneer de fasegeleider(s) en de
aardegeleider van hetzelfde metaal zijn. Indien dit niet het geval is, moet de doorsnede
van de aardegeleider bepaald worden op een manier die een conductantie oplevert
die equivalent is met de conductantie die volgt uit toepassing van deze tabel.
Doorsnede van de fasegeleiders
S (mm
16 < S ≤ 35
1) Zie
Aanvullende aardingsvereisten - IEC
Als de aardegeleider geen deel uitmaakt van de ingangsvoedingskabel of de behuizing
van de ingangskabel, is de minimale doorsnede:
2
•
2,5 mm
wanneer de geleider mechanisch beschermd is, of
of
2
•
4 mm
indien de geleider niet mechanisch is beveiligd. Indien de apparatuur met
een snoer is verbonden, moet de aardegeleider de laatste geleider zijn die wordt
onderbroken in geval van een defect in het trekontlastingsmechanisme.
Aanvullende aardingsvereisten - IEC
■
Deze sectie geeft aardingseisen volgens de norm IEC/EN 61800-5-1.
Omdat de normale aanraakstroom van de omvormer meer is dan 3,5 mA AC of
10 mA DC:
•
de minimumafmeting van de aardegeleider moet voldoen aan de plaatselijke
veiligheidsvoorschriften voor apparaten met een hoge aardingsstroom, en
•
moet u een van deze verbindingsmethoden gebruiken:
1.
een vaste verbinding en:
•
Gebruik een aardegeleider een minimale doorsnede van 10 mm
16 mm
of
•
installeer een tweede aardegeleider van dezelfde doorsnede als de
originele veiligheidsaarde-geleider,
of
•
gebruik een voorziening die automatisch de voeding loskoppelt als de
aardegeleider breekt.
2.
een aansluiting met een industriële connector volgens IEC 60309 en een
minimale aardgeleiderdoorsnede van 2,5 mm
meeraderige voedingskabel. Er moet voor voldoende trekontlasting worden
gezorgd.
Indien de aardegeleider door middel van een stekker en een contactdoos, of een
soortgelijk scheidingsmechanisme wordt geleid, mag deze niet kunnen worden
losgekoppeld, tenzij tegelijkertijd de spanning wordt uitgeschakeld.
Richtlijnen voor de planning van de elektrische installatie 79
2
)
S ≤ 16
35 < S
voor de minimale geleiderafmetingen in IEC-installaties.
2
Al (als alternatief wanneer aluminiumkabels zijn toegestaan),
Minimale doorsnede van de overeenkomstige aar-
degeleider
S
p
2
als onderdeel van een
2
(mm
)
1)
S
16
S/2
2
Cu of