PARAMETERBESCHRIJVINGEN
VACON · 325
P3.15.7 AUTOWISSEL: MOTORLIMIET (ID 1030)
Met deze parameter kunt u instellen hoeveel pompen er worden gebruikt voor de functie
Multi-pomp.
De autowissel wordt uitgevoerd wanneer het autowisselinterval is verstreken als het aantal
actieve motoren kleiner is dan de autowisselmotorlimiet en de stuurfrequentie van de
actieve frequentieregelaar lager is dan de autowisselfrequentielimiet.
P3.15.8 BANDBREEDTE (ID 1097)
Met deze parameter kunt u de bandbreedte rondom de PID-referentie voor het starten en
stoppen van de hulpmotoren instellen.
Zolang de PID-terugkoppelwaarde binnen de bandbreedte blijft, worden de hulpmotoren niet
gestart of gestopt. De waarde van deze parameter wordt gegeven als percentage van het
referentiepunt.
Bijvoorbeeld: als referentiewaarde = 5 bar, bandbreedte = 10%. Zolang de feedbackwaarde
tussen de 4,5 en 5,5 bar blijft, wordt de motor niet ontkoppeld of verwijderd.
P3.15.9 BANDBREEDTE VERTRAGING (ID 1098)
Met deze parameter kunt u de tijdsduur instellen voordat de hulpmotoren worden gestart of
gestopt.
Wanneer de PID-terugkoppelwaarde buiten de bandbreedte komt, moet de tijd die is
ingesteld in deze parameter verstrijken voordat u pompen kunt toevoegen of verwijderen.
P3.15.10 MOTOR 1 VERGRENDELING (ID 426)
Met deze parameter kunt u instellen welk digitale ingangssignaal wordt gebruikt als
vergrendelingssignaal in het multipompsysteem.
10.16.1
OVERDRUKBEWAKING
P3.15.16.1 OVERDRUKBEWAKING INSCHAKELEN (ID 1698)
Met deze parameter kunt u de Overdrukbewaking inschakelen.
Als de PID-terugkoppelwaarde hoger wordt dan de ingestelde grenswaarde voor
overdrukbewaking, worden alle hulpmotoren direct gestopt. Alleen de regulerende motor
blijft actief.
U kunt de functie Overdrukbewaking gebruiken in een multipompsysteem. Bijvoorbeeld
wanneer de druk in de leiding snel toeneemt als u de primaire klep van het pompsysteem
snel sluit. Het kan zijn dat de druk te snel toeneemt voor de PID-regelaar. Overdrukbewaking
voorkomt dat de leiding breekt door de hulpmotoren in het multipompsysteem te stoppen.
De overdrukbewaking bewaakt het feedbacksignaal van de PID-regelaar (de druk). Als het
signaal hoger wordt dan het overdrukbewakingsniveau, worden alle hulppompen direct
gestopt. Alleen de regulerende motor blijft actief. Wanneer de druk afneemt, gaat het
systeem weer over naar de normale werking en worden de hulpmotoren weer een voor een
opgestart.
10
LOCAL CONTACTS: HTTP://DRIVES.DANFOSS.COM/DANFOSS-DRIVES/LOCAL-CONTACTS/