Handleiding voor installatie en programmering
Diagnose en oplossen van storingen
Gevaarlijk:
Alleen bevoegde bedieners op toegangsniveaus 2 of 3 mogen storingen opsporen en de
betreffende oplossingen uitvoeren.
16.1 Storing "Geopend"
De weerstand einde lijn wordt niet gezien op de gecontroleerde klemmen van de ingang/uitgang. De
volgende lijn specificeert welke klemmen (NAC, detectielijn, I/O-lijn enz.)
Controleer of de weerstand einde lijn op het laatste apparaat is aangesloten. Controleer met een tester of
de weerstand niet doorgeslagen is.
16.2 Storing "Kort"
Er heeft zich een kortsluiting voorgedaan op de klemmen van de ingang/uitgang, de volgende lijn
specificeert welke klemmen (NAC, detectielijn, I/O-lijn enz.). Controleer de aansluitingen op de apparaten
en de verschillende trajecten van de kabel.
16.3 Storingen op de repeaters
Indien het aantal repeaters herkenbaar door de centrale kleiner is dan het voorziene aantal (zie ook
Hoofdstuk 12 - De apparaten aangesloten op de BUS RS485 configureren):
1. Controleer of het adres van iedere repeater correct is ingesteld, via de DIP switch (Afbeelding 10 -
Achterkant van de kaart van de repeaters, [A]).
2. Controleer of de bekabeling correct is.
3. Controleer de polariteit van de aansluitingen.
4. Controleer of de EOL-jumper enkel pp de laatste repeater aangesloten op de BUS in EOL-positie is
gesteld.
5. Gebruik een tester om de spanning te meten tussen de klemmen +24 V en GND van de BUS RS485.
Indien de spanning lager dan 20V is, betekent dit dat de zich automatisch herstellende zekering
geopend is, de opname van de apparaten aangesloten op de bus is te hoog. Ontkoppel de apparaten
van de BUS en sluit ze een voor een opnieuw aan om het probleem te vinden.
16.4 Storingen batterij
16.4.1 Geen batterij
De batterij is niet aangesloten of doorstaat de efficiëntietest niet.
1. Laat de batterijen enkele uren opladen.
2. Indien de storing niet verdwijnt, moet u de batterijen loskoppelen van de centrale en ze afzonderlijk
meten.
3. Indien slechts een van de twee een spanning lager dan 12,5 - 13 V heeft:
•Probeer om enkel deze batterij te vervangen.
•Laat de batterijen enkele uren opladen.
•Controleer of de storing is opgelost.
4. Indien op beide batterijen een spanning rond 12,5 - 13 V wordt gemeten, betekent dit dat de batterijen
niet meer efficiënt zijn (hoewel hun lege spanning correct is):
•Vervang beide batterijen.
•Wacht enkele uren, zodat ze opgeladen worden.
•Controleer of de storing nu definitief is opgelost.
Diagnose en oplossen van storingen
Hoofdstuk 16
67