[A] Zone
Voor iedere zone wordt een koppel terminals (lijn- ter beschikking gesteld, waarop de systemen opgesteld
in de zone onderworpen aan branddetectie worden aangesloten. Op iedere lijn kunnen tot maximum 30
systemen (conventionele sensoren of conventionele alarmknoppen) worden aangesloten. Voor iedere lijn
kan de centrale onderscheiden (wanneer de voorziene functie geactiveerd wordt) of het alarm afkomstig is
van een detector of door een alarmknop. Iedere lijn kan geconfigureerd worden om verschillende signalen
te activeren (brandalarm, gasalarm, enz.).
Volgende systemen kunnen op de lijnen worden aangesloten:
• Conventionele detectoren: dit zijn elementen die de fysische grootte kunnen detecteren die onder
controle moeten worden gehouden, voor het detecteren van een eventuele brand. Volgende detectoren
zijn mogelijk:
- Optische rookdetector: deze kan de aanwezigheid van rook detecteren via een optisch systeem dat de
reflectie benut van licht in de rook die in een kleine, donkere kamer binnendringt (Tyndall-effect).
- Optisch/thermische detector: net als de vorige sensor, maar deze detector kan ook de
omgevingstemperatuur meten. Door combinatie van deze beide fysische parameters (rook en
temperatuur) kan een snellere detectie plaatsvinden en is er een grotere immuniteit voor valse
alarmen.
- Thermische detector: deze meet de omgevingstemperatuur. Dit kan een type met vaste temperatuur
zijn (ze genereren een alarmsignaal zodra de temperatuur een bepaalde limiet overschrijdt) of een
warmte-snelheidsmeter zijn (naast de temperatuurlimiet reageert deze sensor op een plotse, grote
toename van de temperatuur).
- Rookdetector met ionisatie: deze kan de aanwezigheid van rook in een bepaalde ruimte detecteren aan
de hand van een klein radioactief element dat erin zit.
- CO-detector: deze detector kan de aanwezigheid van koolstofmonoxide (een verbrandingsproduct) in
de omgeving detecteren, vaak verbonden met een temperatuursonde.
• Conventionele alarmknop: dit is een drukknop met daarop het opschrift "activeren in geval van
brand". Deze knop wordt gewoonlijk opgesteld ter hoogte van de uitgangswegen uit lokalen. Wanneer de
knop geactiveerd wordt, treedt de installatie in alarm.
Raadpleeg Hoofdstuk 10 - Instelling van de detectielimieten voor meer details betreffende de
compatibiliteit van de detectoren met de centrale en de functies voor aanpassing van de limieten.
Gevaarlijk:
Om de overeenstemming met de voorschriften van de Norm EN54-2 te garanderen, mogen
op iedere detectielijn NIET meer dan 30 detectoren worden aangesloten.
Iedere detectielijn moet eindigen op een weerstand van 3900 Ohm (meegeleverd), aan te sluiten op het
uiteinde van deze lijn, zodat de centrale kan controleren of de bekabeling intact is.
[B] Repeater SmartLetUSee/LCD-Lite (optie)
Dit is een optioneel keypad voorzien van LED's, toetsen en een display, dat de informatie van de centrale
repliceert. De centrale beheert tot 4 repeaters die via BUS RS485 aangesloten kunnen worden op 1000 m
afstand van de centrale. Ze worden opgesteld in de buurt van de toegangspunten van het gebouw (waar
vereist), zodat ze aanwijzingen kunnen geven over de betreffende zones waar zich alarmen voordoen
zonder het gebouw te moeten betreden.
[C] Voedingsstations SmartLevel (optie)
SmartLevel is ideaal voor de voeding van alle systemen opgesteld in de zone beschermd door de detectie-
installatie. Via de interne kaart voldoet dit systeem aan alle voorschriften van de norm EN54, bestaande uit
een volledig gecontroleerde voeding. Deze kan via de BUS RS485 op de centrale worden aangesloten,
zodat een volledige supervisie van de voeding en de controle van de 3 uitgangen mogelijk is.
[D] Blusgassysteem (optie)
De controle van een eventueel blusgassysteem geschiedt via een bluskaart SmartLetLooseONE (optie), die
in de centrale moet worden geplaatst. Deze kaart is gecertificeerd volgens de Norm EN 12094-1.
[E] Sirenes/knipperlichten
Dit zijn optische/akoestische systemen, aangesloten op de uitgangen van de centrale, waarmee een
bepaalde conditie gesignaleerd kan worden. De oorzaak voor activering (alarm, vooralarm, waarschuwing,
enz.) wordt bepaald tijdens de configuratie van de installatie.
6
Conventionele branddetectiecentrale
Inleiding