8
Gasinstallatie
3495617 - 02/23 - EHG-0012-05NL
Hoofdstukoverzicht
In dit hoofdstuk staan instructies voor de gasinstallatie van het voertuig.
De bediening van de op gas werkende apparaten van het voertuig is in
hoofdstuk 10 beschreven.
8.1
Algemene instructies
De gebruiker van de gasinstallatie is verantwoordelijk voor het laten
uitvoeren van periodieke controles en het in acht nemen van de on-
derhoudsintervallen.
Voor het begin van de rit, bij het verlaten van het voertuig of als de
gastoestellen niet gebruikt worden, alle gasafsluitkranen en de hoofd-
afsluitkraan aan de gasfles sluiten.
Bij het tanken, op veerboten en in de garage moeten alle op gas wer-
kende apparaten uitgeschakeld zijn (verwarming, kookplaat). Explo-
siegevaar!
Wanneer een op gas werkend apparaat wordt gebruikt, het apparaat
niet in gesloten ruimtes (bijv. garages) in gebruik nemen. Vergifti-
gings- en verstikkingsgevaar!
De gasinstallatie alleen door een geautoriseerde werkplaats laten on-
derhouden, repareren of wijzigen.
De gasinstallatie voor de ingebruikname en conform de nationale be-
palingen door een geautoriseerde werkplaats laten controleren. Dit
geldt ook voor niet aangemelde voertuigen. Bij wijzigingen aan de
gasinstallatie de gasinstallatie meteen door een geautoriseerde werk-
plaats laten controleren.
Ook de gasdrukregelaar, de gasslangen en de gasafvoerbuizen moe-
ten worden gecontroleerd. De gasdrukregelaar en de gasslangen
moeten overeenkomstig de nationaal vastgestelde periodes (maxi-
maal na 10 jaar) worden vervangen. De eigenaar van het voertuig is
verantwoordelijk voor het initiatief van de maatregel.
Bij een defect aan de gasinstallatie (gaslucht, hoog gasverbruik) be-
staat explosiegevaar! Onmiddellijk de hoofdafsluitkraan op de gasfles
sluiten. Ramen en deuren openen en goed ventileren.
Bij een defect aan de gasinstallatie: Niet roken, geen open vuur en
geen elektrische apparaten (lichtschakelaar enz.) bedienen. Dichtheid
gasvoerende delen en leidingen met lekzoek-spray controleren. Niet
met open vuur controleren.
Op inwendige aansluitstukken mogen alleen de daarvoor bestemde
apparaten aangesloten zijn. Een apparaat niet buiten het voertuig ge-
bruiken wanneer het op een inwendig aansluitstuk is aangesloten.
Koken tijdens de rit is verboden.
Voor ingebruikname van de kookplaat voor een toereikende ventilatie
zorgen. Raam of dakluik openen.
Gaskooktoestel niet gebruiken voor verwarmingsdoeleinden.
Als er meerdere gastoestellen voorhanden zijn, dan is voor ieder ap-
paraat een gasafsluitkraan vereist. Wanneer gastoestellen niet wor-
den gebruikt, moet de betreffende gasafsluitkraan worden gesloten.
Gasinstallatie
8
71