Afbeelding 34: Weergave luchtkamerzone
Voor het bijvullen van olie draait u de (druk)ontluchting (1) of de afsluitschroef (2) in het
luchtkamergedeelte los zodat lucht uit de reductor kan ontsnappen.
Informatie
Onjuiste weergave van het oliepeil door ingesloten luchtbellen.
Tijdens de ingebruikname en na een olieverversing kunnen zich luchtinsluitingen (luchtbellen) vormen
in het oliebad van de reductor. Deze lossen op tijdens het gebruik. De resulterende vrije ruimte wordt
gevuld met smeermiddel. Het is daarom mogelijk dat het oliepeil afwijkt van de initiële vulling. Dit
proces kan echter enkele dagen duren. Gedurende deze periode kan een foutieve oliepeilaanduiding
niet worden uitgesloten.
•
Controleer het oliepeil regelmatig, vooral na de inbedrijfstelling en na een olieverversing.
5.2.7 Visuele controle van de rubberen elementen van de elastische koppelsteun
(optie: ED)
Als er beschadigingen zoals scheuren aan het oppervlak zichtbaar zijn, moeten de rubberen elementen
worden vervangen. Neem in dat geval contact op met de NORD-service.
5.2.8 Visuele inspectie van leidingen
5.2.8.1
Leidingenwerk (optie: LC, LCX, OT)
Leidingen van circulatiesmeringen of ontluchtingsleidingen dienen bij vol oliepeil in combinatie met
oliepeilreservoir op lekkages te worden gecontroleerd.
Bij lekkages dienen de betreffende leidingen te worden vervangen. Neem in dat geval contact op met
de NORD-service.
5.2.8.2
Slangleidingen (optie: LC, LCX, CS1-X, CS2-X, OT)
Slangleidingen worden als zuig- en drukleidingen bij omloopsmeringen en koelaggregaten ingezet. Met
slangleidingen kan ook een oliepeilreservoir op de reductor worden aangesloten.
Slangleidingen zijn onderhevig aan een natuurlijk verouderingsproces door invloeden van buitenaf, bijv.
door UV-straling.
B 2050 nl-3023
5 Inspectie en onderhoud
83