Explosieveilige industriële reductors – Bedrijfs- en montagehandleiding
3.5 Plaatsing van de motorreductor
GEVAAR
Explosiegevaar
•
Tijdens het opstellen van de reductor mag geen explosieve atmosfeer aanwezig zijn.
OPGELET
Schade aan het lager en de vertandingen
•
Voer geen laswerkzaamheden aan de reductor uit.
•
Gebruik de reductor niet als massapunt bij laswerkzaamheden.
Op de plaats van opstelling moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan, zodat tijdens bedrijf
geen oververhitting optreedt:
•
De lucht moet aan alle zijden van de reductor vrij kunnen stromen.
•
Er moet een vrije ruimte zijn met een hoek van 30° bij de aanzuigopening voor een ventilator.
•
De reductor mag niet worden bekleed, ingebouwd of afgedekt worden.
•
De reductor mag niet worden blootgesteld aan hoogenergetische straling.
•
De warme afvoerlucht van andere aggregaten mag niet naar de reductor worden geleid.
•
De fundering of de flens waarop de reductor is bevestigd, mag tijdens bedrijf geen warmte in de
reductor inbrengen.
•
Voorkom stofontwikkeling in de buurt van de reductor.
Wanneer niet aan de bovengenoemde voorwaarden kan worden voldaan, dient men Getriebebau
NORD om advies te vragen.
De basis waarop de reductor wordt bevestigd, moet trillingsvrij, torsiestijf en horizontaal zijn De vlakheid
van het contactoppervlak op de fundering moet met de vereiste nauwkeurigheid worden uitgevoerd (zie
hoofdstuk 7.5 "Toleranties voor aanschroefvlakken"). De fundering moet worden ontworpen in
overeenstemming met het gewicht en het koppel, rekening houdend met de krachten die op de reductor
inwerken. Te zwakke basissen kunnen tijdens het gebruik tot een radiale en axiale uitlijnfout leiden die
tijdens de stilstand niet gemeten kan worden. Bij bevestiging van de reductor op een betonnen fundering
met behulp van steenschroeven of funderingsblokken, moet u geschikte uitsparingen in de fundering
aanbrengen. Spanrails moeten worden in uitgelijnde toestand op de betonnen fundering ingegoten.
Lijn de reductor exact uit op de aan te drijven machine-as, zodat er geen extra krachten door spanning
in de reductor ingeleid worden. De levensduur van de assen, de lagers en de koppelingen is afhankelijk
van hoe exact de assen t.o.v. elkaar zijn uitgelijnd. Daarom dient altijd een nulafwijking bij het uitlijnen
te worden aangehouden. De toleranties van de aseinden en flensaansluitingsmaten vindt u in het
ordergerelateerde maatblad. Let ook op de vereisten in de gebruiksaanwijzing van de gebruikte
koppeling.
Zet de reductor vast met alle schroeven. Gebruik schroeven van minimaal kwaliteit 8.8. Draai de
schroeven vast met het juiste aanhaalmoment (zie hoofdstuk 7.4 "Aanhaalmomenten van bouten").
Aard de reductorbehuizing. Zorg bij motorreductoren voor aarding via de motoraansluiting.
36
B 2050 nl-3023