1. Blinde vlekken van de bestuurder
Als u remt, denk er dan vooral aan dat
voertuigen achter u mogelijk niet zo
snel kunnen stoppen als u.
B B l l i i j j f f r r o o n n d d k k i i j j k k e e n n
Fixeer u, om u bewust te blijven van
uw omgeving, nooit op één bepaald
punt. Kijk goed rondom u om de weg,
vaste en veranderende verkeerssig-
nalisaties en andere voertuigen in de
gaten te houden. Kijk veraf en dichtbij,
in alle richtingen.
M M o o e e i i l l i i j j k k h h e e d d e e n n a a n n t t i i c c i i p p e e r r e e n n
Als u een potentieel gevaar opmerkt,
denk dan vooraf hoe u dit uit de weg
kunt gaan. Dit zou kunnen betekenen
dat u uw snelheid aanpast, een ander
traject neemt of van rijvak verandert.
Wees paraat voor ontwijkende ma-
noeuvres, bijvoorbeeld door te rem-
men of uit te wijken als iets uw pad
kruist. Laat steeds voldoende tijd en
ruimte om op problemen te reageren.
Z Z i i c c h h t t b b a a a a r r z z i i j j n n
Automobilisten merken kleinere voer-
tuigen zoals motorfietsen vaak niet
op. U kunt bepaalde strategieën toe-
passen om
uw zichtbaarheid te
verhogen.
Veiligheidsaanwijzingen
O O m m z z i i c c h h t t b b a a a a r r d d e e r r t t e e z z i i j j n n v v o o o o r r
a a n n d d e e r r e e w w e e g g g g e e b b r r u u i i k k e e r r s s
L L i i c c h h t t e e n n e e n n r r e e f f l l e e c c t t o o r r e e n n
Zorg dat de koplampen, verlichting
overdag en achterlichten op uw voer-
tuig behoorlijk functioneren. Uw voer-
tuig is uitgerust met reflectoren op de
spatborden, de zijkanten, en achter-
aan. Zorg dat alle reflectoren aanwe-
zig, proper en intact zijn.
Gebruik de grootlichten zoveel moge-
lijk, zowel overdag als 's nachts. Ge-
bruik
dimlichten
automobilisten 's nachts niet te ver-
blinden of als er teveel reflectie is,
zoals in mist.
S S i i g g n n a a a a l l l l i i c c h h t t e e n n
Gebruik uw richtingaanwijzers om an-
deren te laten weten wat u van plan
bent. De richtingaanwijzers van dit
voertuig gaan automatisch uit, maar
mogelijk niet na flauwe bochten. Zorg
dat de richtingaanwijzers na uw ma-
noeuvre terug uit zijn. Ze aanlaten kan
andere automobilisten in verwarring
brengen.
Flits waar mogelijk met uw stoplichten
voordat u vertraagt en als u op een
kruispunt wacht om achterliggers te
verwittigen.
U kunt andere automobilisten ook van
uw aanwezigheid bewust maken door
te toeteren.
Ga er niet vanuit dat andere automo-
bilisten uw lichten, lichtsignalen of ge-
toeter zullen opmerken.
M M o o d d e e l l l l e e n n
v v o o o o r r
R R u u s s l l a a n n d d
Maak uzelf eventueel zichtbaar met
de waarschuwingsknipperlichten.
D D o o d d e e h h o o e e k k e e n n
Vermijd in de dode hoek van andere
voertuigen te rijden. Positioneer u zo-
danig dat voorliggers u in hun spiegels
VERKEERSSTRATEGIEËN
om
andere
A A u u s s t t r r a a l l i i ë ë
e e n n
89