NODIGE RIJVAARDIGHEID EN PRAKTIJKOEFENINGEN
de koppelingshendel los te laten
en eventueel te remmen.
– Houd de gas zodat u uw lage snel-
heid aanhoudt.
– Kijk in de richting van de draai.
– Draai het stuur mee met de bocht,
trek aan de binnenste handgreep,
duw aan de buitenste en let op dat
u geen gas bijgeeft.
– Voorover en in de bocht leunen
kan u helpen om het stuur gemak-
kelijker te draaien.
– Zet uw stuur na de bocht recht en
rijd verder de rechte lijn af.
T T Y Y P P I I S S C C H H - - R R I I J J H H O O U U D D I I N N G G T T I I J J D D E E N N S S H H E E T T
D D R R A A A A I I E E N N
82
1. Start
2. Frictiezone
3. Hoogtepunt
O O P P M M E E R R K K I I N N G G : :
Motorrijders - Bochten nemen en
draaien op dit voertuig is anders dan
op een motorfiets. Dit voertuig helt
niet over in bochten. Daarom moet u
met uw lichaam soms wat overhellen
naar de binnenkant van de bocht om
uw evenwicht te bewaren op het voer-
tuig. Om het stuur van uw voertuig te
draaien zult u er meer kracht op moe-
ten zetten dan op een motorfiets.
Stoppen in een bocht gaat dan weer
gemakkelijker dan op een motorfiets.
T T i i p p s s v v o o o o r r e e x x t t r r a a o o e e f f e e n n i i n n g g e e n n
– Als draaien in één richting vlot
– Stop midden in de bocht om te
Veiligheidsaanwijzingen
gaat, probeer dan in de omge-
keerde richting rond het parcours
te rijden. Let op dat u niet ongewild
meer gas bijgeeft terwijl u links
draait.
zien wat gebeurt als u remt in een
bocht of in een draai.