PARKEERHULP
(5/6)
Het manoeuvre onderbreken
Het manoeuvre wordt onderbroken in de vol-
gende gevallen:
– u neemt het stuur vast;
– een portier of de achterklep wordt ge-
opend;
– de auto staat te lang stil;
– een obstakel op de route maakt het on-
mogelijk om het manoeuvre af te maken;
– de motor stopt.
Het controlelampje
op het instru-
mentenpaneel dooft en een geluidssignaal
weerklinkt wanneer het manoeuvre wordt
onderbroken. Om het manoeuvre opnieuw
te starten, drukt u lang op de schakelaar om
het systeem in te schakelen.
In dat geval wordt de reden voor de onder-
breking weergegeven op het bedienings-
scherm.
2.96
Zorg ervoor dat:
– u het stuur loslaat en;
– alle deuren en de achterklep gesloten zijn
en;
– er zich geen obstakels op de route bevin-
den en;
– de motor gestart is.
Het manoeuvre annuleren
Het manoeuvre wordt geannuleerd in de vol-
gende gevallen:
– als u op de schakelaar drukt om het sys-
teem in te schakelen;
– als u sneller dan 7 km/u rijdt;
– als u meer dan tien bewegingen vooruit/
achteruit hebt uitgevoerd in het kader van
het manoeuvre;
– als de sensoren van de parkeerhulp vuil
zijn of bedekt zijn;
– als de wielen van de auto zijn doorgeslipt.
Het controlelampje
op het instru-
mentenpaneel dooft en een geluidssignaal
weerklinkt wanneer het manoeuvre beëin-
digd is.
Bijzonderheid
Het systeem kan gestoord worden in de vol-
gende gevallen. In deze gevallen moet u zelf
parkeren vanwege het risico op een botsing:
– bij obstakels rondom paaltjes;
– als de parkeerplaats obstakels bevat
zoals fietsen, motoren, smalle paaltjes,
enz.;
– als de parkeerplaats bochtig, glad of on-
effen is;
– als de bandenspanning lager of hoger is
dan de norm;
– bij zeer slecht weer (zware regen of
sneeuw, harde wind);
– bij plaatsing van andere banden (sneeuw-
ketting, reservewiel of wielen van een
ander formaat).