CONTROLESYSTEEM BANDENSPANNING
3
1
2
Als uw auto is uitgerust met dit systeem, be-
waakt het de bandenspanning.
De werking van het systeem
Elk wiel (behalve het reservewiel) beschikt
over een drukzender in het ventiel, die de
bandenspanning periodiek meet.
Het systeem geeft de bandenspanning weer
op het instrumentenpaneel 1 en waarschuwt
als de banden te zacht zijn.
(1/3)
Reset van de referentiewaarde
voor bandenspanning
Deze gebeurt:
– wanneer de referentiespanning in de
banden moet worden gewijzigd om aan-
gepast te zijn aan de gebruiksomstandig-
heden (onbelast, belast, rijden op de au-
tosnelweg ...);
– na het wisselen van de wielen (dit wordt
echter afgeraden);
– na het verwisselen van een wiel.
Deze moet altijd gebeuren na controle van
de bandenspanning in de vier banden als
deze koud zijn.
De bandenspanning moet afgestemd zijn op
het huidige gebruik van de auto (onbelast,
belast, rijden op de autosnelweg ...).
Als de auto is uitgerust met een navi-
gatiesysteem, kan het resetten ook ge-
beuren vanaf het bedieningsscherm 3.
Selecteer
het
menu
"Voertuig",
"Bandenspanning".
Resetprocedure
Met het contact aan, stilstaande auto:
– druk meermaals kort op de knop 2 om de
weergave van de bandenspanning en de
functie "Bandenspanning" te selecteren;
– druk lang (ongeveer 3 seconden) op
knop 2 om het resetten te starten. De
knipperende banden gevolgd door de be-
richten "Inleren bandsp bezig" en daarna
"Plaatsbepaling banden actief" wijst erop
dat het verzoek om de referentiewaarde
voor bandenspanning te resetten is be-
vestigd.
Het resetten kan een paar minuten duren tij-
dens het rijden.
Als na het resetten korte afstanden worden
gereden, is het mogelijk dat de boodschap
"Plaatsbepaling banden actief" na meerdere
keren herstarten nog steeds wordt weerge-
geven.
Opmerking
De referentiewaarde mag niet lager zijn dan
de aanbevolen waarde die op de zijkant van
het portier vermeld staat.
2.29