De autofocus instellen
bij het maken van opnamen
met Live weergave
De werking van de autofocus
wanneer opnamen worden gemaakt
met Live weergave kan worden
ingesteld bij [AF met Live weergave]
in menu A1 en C1.
Actief AF-gebied
e, f, 0, h, i
Scherpe contouren
Aan, Uit
Scherpstellingsvoorkeuze,
AF.S-instelling
Sluitervoorkeuze
Wanneer [Scherpe contouren] is ingesteld op [Aan], dan wordt
de contour van het scherp gestelde onderwerp benadrukt, wat
het gemakkelijker maakt om de scherpstelling te controleren.
Deze functie werkt zowel in de stand v als w.
AF-modus
Het menu-item [AF-modus] in [AF met Live weergave] van C1
kan alleen worden gewijzigd in y wanneer er een
compatibel objectief is bevestigd op de camera.
1
Selecteer een autofocusstand bij [AF-modus]
op het scherm [AF met Live weergave].
Kies tussen x en y.
2
Druk op E.
A1/C1
1
AF met Live weergave
AF met Live weergave
Actief AF-gebied
Actief AF-gebied
Scherpe contouren
Scherpe contouren
AF.S-instelling
AF.S-instelling
C1
Actief AF-gebied
Selecteer een selectiestand voor het scherpstel-
gebied bij [Actief AF-gebied] op het scherm
[AF met Live weergave].
e Gezichtsherkenning
f Traceren
Meerdere
0
AF-punten
h Selecteren
i Spot
Selecteer uit 0, h of i in de stand C.
Detecteert en traceert
gezichten van mensen.
Het detectiekader voor het
belangrijkste gezicht voor
AF en AE wordt in geel
weergegeven.
Volgt het onderwerp dat scherp
is gesteld.
De sluiter kan zelfs worden
ontspannen als het onderwerp
niet scherp is.
Het scherpstelgebied wordt
ingesteld op het gewenste
gebied.
De sensor is verdeeld in
35 gebieden (7 horizontaal
bij 5 verticaal), en u kunt kiezen
uit een breder of smaller
scherpstelgebied door gebruik
te maken van 1, 9, 15 of 25 van
die 35 beschikbare gebieden.
Stelt het scherpstelgebied in op
basis van het aantal pixels.
Stelt het scherpstelgebied in op
een beperkt gebied van het
midden.
3
71