3
Draai aan Q.
De sluitertijd wordt gewijzigd
in de stand I, K, of L.
t Memo
• De instellingen voor de belichting kunnen worden opgegeven
in stappen van 1/3 LW. Bij [1 LW-stappen] in menu E1 kunt
u de instellingsstappen wijzigen in stappen van 1/2 LW.
• In de stand L wordt het verschil ten opzichte van de juiste
belichting weergegeven in de LW-staafgrafiek terwijl de
belichting wordt aangepast.
• Voor elke belichtingsstand (behalve M) kunt u de werking van
de camera instellen voor wanneer aan Q of R wordt
gedraaid of wanneer M wordt ingedrukt. Stel dit in bij
[Instelling e-knoppen] van [Knoppen aanpassen] in menu
A5. (p.117)
u Let op
• De juiste belichting wordt mogelijk niet bereikt met de
geselecteerde sluitersnelheid en diafragmawaarde wanneer
de gevoeligheid vast ingesteld is op een bepaalde
gevoeligheid.
Ruisonderdrukking bij het maken van opnamen
met een lange sluitertijd
Wanneer opnamen worden gemaakt met een lange
sluitertijd, kunt u beeldruis verminderen bij [Ruisond. lange
sltrtijd] van [Ruisonderdrukking] in menu A2.
Past ruisonderdrukking toe volgens de sluitertijd,
Auto
gevoeligheid en interne temperatuur van de
camera.
Past ruisonderdrukking toe als de sluitertijd
Aan
langzamer is dan 1 seconde.
Past bij geen enkele sluitertijd ruisonderdrukking
Uit
toe.
De scherptediepte controleren (Voorbeeld)
Wanneer [Voorbeeld] wordt toegewezen aan X of Y
bij [Knoppen aanpassen] van menu A5, dan kunt u de
scherptediepte controleren voordat u opnamen maakt.
(p.114)
Vergrendeling van de belichting
Om de belichting te vergrendelen voordat u opnamen maakt,
gebruikt u de belichtingsgeheugenfunctie. Deze functie kan
worden gebruikt door [Belichtingsgeheugen] toe te wijzen
aan de knop f in [Knoppen aanpassen] van de menu's
A5 en C2. (p.114)
3
59