SCAN DOORLOOPFUNCTIES
10 SCAN DOORLOOPFUNCTIES
De scan-functies zijn bijzonder handig voor het controleren
van uw favoriete frequenties, zonder hiervoor speciale
instellingen te hoeven maken. Wanneer u zich eenmaal
vertrouwd hebt gemaakt met de verschillende scan-functies,
zult u merken hoe deze flexibele functies uw omgang met de
zendontvanger veel efficiënter zullen maken.
Deze zendontvanger biedt de volgende Scan
doorloopfuncties:
Type Scan-functie
Programma-scan
Alle-kanalen
scan
Geheugen-
scanfuncties
Groeps-scan
PROGRAMMA-SCANFUNCTIE
De programma-scanfunctie doorloopt het gehele afstembereik
tussen de begin- en eindfrequenties die zijn vastgelegd in
geheugenkanaal 99. Als u de programma-scanfunctie
inschakelt vóór er begin- en eindfrequenties zijn vastgelegd,
dan worden automatisch de allerlaagste en de hoogste
afstemfrequenties van de zendontvanger vastgelegd als resp.
de begin- en de eindfrequentie. Bij bepaalde modellen voor
de algemene markt zullen echter de onderste en bovenste
grensfrequenties van de huidige afstemband worden
vastgelegd in plaats van de uiteinden van het totale
afstembereik van de zendontvanger.
De werking van de programma-scanfunctie wordt bepaald
door de verhouding van de begin- en de eindfrequentie. De
volgende tabel geeft een overzicht van de werking van de
programma-scanfunctie:
Verhouding Begin-
Huidige
en Eindfrequenties
Frequentie
Gelegen binnen
het scan-bereik
Beginfrequentie
LAGER DAN
Lager of hoger,
eindfrequentie
buiten het scan-
bereik
Gelijk aan
begin/eind-
frequentie
Beginfrequentie
GELIJK AAN
Lager of hoger,
eindfrequentie
buiten het scan-
bereik
Gelegen binnen
het scan-bereik
Beginfrequentie
HOGER DAN
Lager of hoger,
eindfrequentie
buiten het scan-
bereik
N-60
Toepassing
Controleren van de activiteit
op de gehele band of een
deel van de band tijdens
gebruik van de VFO.
Vlot overzicht van de activiteit
op alle geprogrammeerde
conventionele
geheugenkanalen.
Vlot overzicht van de activiteit
op een geselekteerde groep
van conventionele
geheugenkanalen.
Werking Programma-
scanfunctie
In opklimmende
richting
Springt naar de
beginfrequentie en
klimt van daar af.
Controleert alleen
de begin/
eindfrequentie.
Springt naar de
begin/eind-
frequentie en
controleert doze.
In dalende richting
Springt naar de
beginfrequentie en
daalt van daar af.
Zie voor de keuze en het vastleggen van de grensfrequenties
voor de scanfuncties de beschrijving onder "VASTLEGGEN
VAN DE GRENSFREQUENTIES VOOR HET SCANNEN, IN
KANAAL 99" {zie blz. 58}. Hieronder volgen enkele belangrijke
punten bij het gebruik van de programma-scanfunctie:
•
Wanneer u begint met zenden, door het sluiten van de
CW sleutel, het zenden van een Packet, of door
inschakelen van het VOX circuit door in de microfoon te
praten of met de DRU-3 digitale opname-eenheid, zal de
programma-scanfunctie stoppen; het zenden zal dan
echter nog niet onmiddellijk beginnen.
•
Als het bereik van de programma-scanfunctie kleiner is
dan een enkele stap van de M.CH/VFO.CH regelaar, kunt
u door draaien aan deze regelaar de scanfunctie naar de
laagste begin/eindfrequentie sturen, waarna het scannen
vanaf die frequentie begint.
•
Bij inschakelen van de programma-scanfunctie worden de
RIT en XIT functies UIT geschakeld. De RIT en XIT zullen
na het stoppen van de programma-scanfunctie NIET weer
ingeschakeld worden en de RIT/XIT
frequentieverschuiving wordt niet gewist.
•
Tijdens het scannen kunt u van mode veranderen.
•
Als de automatische functiekeuze is ingeschakeld, zal
deze ook werken tijdens gebruik van de programma-
scanfunctie.
Ga als volgt te werk om de programma-scanfunctie in te
schakelen.
1 Stel in op VFO gebruik met de VFO A of VFO B.
2 Druk op de [SCAN] toets.
3 Om de programma-scanfunctie te stoppen, drukt u op de
[SCAN], [CLR] of [SEND] toets of op de [PTT] schakelaar
van de microfoon.
SCAN-ONDERBREKING
Bij het gebruik van de programma-scanfunctie, terwijl menu-
nummer 65 (PG.S.HOLD) op AAN is ingesteld, kunt u door
draaien aan de Afstemknop of aan de M.CH/VFO.CH
regelaar zorgen dat de zendontvanger ongeveer vijf seconden
lang stopt met scannen. Dit geldt ook bij indrukken van de
[UP] of [DWN] toets op de microfoon. De programma-
scanfunctie zal na vijf seconden pauze weer doorgaan met
scannen. De oorspronkelijke instelling van deze
onderbrekingsfunctie is UIT.
CONTROLEREN VAN DE BEGIN- EN
EINDFREQUENTIES VOOR HET SCANNEN
1 Stel in op geheugenkanaal nummer 99 op.
2 Druk op de [DOWN] toets om de beginfrequentie te
controleren en druk op de [UP] toets om de eindfrequentie
te controleren.