6
Het kalibratieproces omvat de meting van een referentiewerkstuk (precisie-ruwheidsnormaal
en stappenplaatje) en de aanpassing van het verschil (aanpassing van de versterking),
wanneer er een is tussen de gemeten waarde van de SJ-410 en de referentiewaarde
(precisie-ruwheidsnormaal).
Naargelang het gebruik van de SJ-410 moet de kalibratie periodiek worden uitgevoerd.
Wanneer het instrument voor het eerst wordt gebruikt of wanneer de detector is aangesloten
of losgemaakt, moet worden gekalibreerd.
Zonder het instrument goed te kalibreren, kunnen geen correcte metingen worden verkregen.
Wanneer de aandrijfeenheid wordt vervangen, moet worden gekalibreerd. Wanneer
u kalibreert, past u de instellingen zo aan dat de meting kan worden gedaan met de gepaste
snelheid voor het type en de kenmerken van de SJ-410 aandrijfeenheid. Als niet correct
wordt gekalibreerd, kan dit gevolgen hebben voor de berekeningsresultaten. Ga naar
"13.7 De snelheid van de aandrijfeenheid kalibreren" (pagina 13-20) voor meer informatie.
Nr. 99MBB465N
KALIBRATIE
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de kalibratie moet
worden uitgevoerd.
6-1