VERLICHTING EN SIGNALEN
A
Markeringslichten
u
Draai het einde 1 van de schake-
laar A tot het symbool zichtbaar wordt bij het
merkteken 2.
De instrumentenverlichting gaat branden.
Dimlicht
k
Handbediend
Draai het einde 1 van de schakelaar A tot
het symbool zichtbaar wordt bij het merkte-
ken 2.
Op het instrumentenpaneel gaat een contro-
lelampje branden.
1.52
(1/2)
1
2
Automatische werking
Bij draaiende motor gaan bij auto's voorzien
van een lichtsensor, de dimlichten auto-
matisch branden als het donkerder wordt,
zonder dat u de lichtschakelaar (stand 0)
hoeft te bedienen.
Om deze functie in of uit te schakelen, draait
u, terwijl de motor stilstaat met contact aan,
het uiteinde 1 van de schakelaar A twee
keer achter elkaar van stand 0 naar de stand
markeringslichten.
Een geluidssignaal geeft aan dat deze func-
tie is uitgeschakeld en twee geluidssignalen
geven aan dat de functie weer is ingescha-
keld.
Grootlicht
á
Met dimlichten aan, trekt u de licht-
schakelaar A naar u toe. Op het instrumen-
tenpaneel gaat een controlelampje bran-
den.
Om het grootlicht uit en het dimlicht weer in
te schakelen, trekt u de lichtschakelaar A
opnieuw naar u toe.
Uitschakelen van de
e
lichten
Draai de schakelaar terug in de beginstand.
Waarschuwingssignaal
verlichting brandt nog
In het geval dat de lichten zijn ingescha-
keld na het stilzetten van de motor, klinkt er
een signaal bij het openen van het bestuur-
dersportier om u te waarschuwen dat de
lichten nog branden.