16.
Bindingsfunctie
Opdat de zender en ontvanger met elkaar functioneren, moeten deze door dezelfde digitale codering met elkaar
worden verbonden. In de leveringstoestand zijn zender en ontvanger op elkaar afgestemd en kunnen onmiddellijk
worden ingezet. De vernieuwing van de bindingsinstelling is in de eerste plaats na een vervanging van de zender of
ontvanger of voor het verhelpen van storingen wenselijk.
Voor u den ontvanger aan de zender kunt koppelen, controleert u of de zender met de juiste digitale codering (zie „RX
setup" in het systeeminstelmenu) werkt.
Ga als volgt te werk om de binding-functie uit te voeren:
• Zender en ontvanger moeten zich in de onmiddellijke omge-
ving van elkaar (max. 50 cm afstand) bevinden.
• Schakel de zender uit.
• Ontkoppel de eventueel aangesloten servo's van de ontvan-
ger.
• Sluit de meegeleverde programmeerstekker (1) aan de „B/
VCC"-aansluiting van de ontvanger aan.
• De stroomverzorging van de ontvanger (ontvangeraccu of rij-
regelaar met BEC) wordt aan een willekeurige uitgang van de
ontvanger aangesloten.
• Schakel de ontvanger in. De LED op de ontvanger (2) begint
snel te knipperen.
• Druk de binding-toets op de zender (zie ook afbeelding 1, pos.
13) in en houdt deze toets ingedrukt.
• Schakel bij een ingedrukte binding-toets de zender met de
aan-/uitschakelaar in. Op het scherm verschijnt kortstondig
„RXBinding" en bij correcte koppeling „RXBind OK". Onmid-
dellijk daarna schakelt het scherm naar het bedrijfsscherm
om.
• De LED's in de ontvanger (2) knippert nu langzaam en de kop-
pelingsprocedure is voltooid.
• Laat de binding-toets op de zender los.
• Schakel het ontvanger en vervolgens de zender uit.
• Verwijder de programmeerstekker en sluit de servo's/regelaars opnieuw aan de ontvanger aan.
• Controleer de werking van de installatie.
De ontvanger of de servo's moeten nu opnieuw op de stuursignalen van de zender reageren. Als dit niet het
geval is, herhaalt u de koppelingsprocedure of controleert u de digitale codering van zender en ontvanger.
Afbeelding 55
65