3.8
Stuurstroomsignaal aanslui-
tingen volgens EMC-richtlijnen
VOORZICHTIG! Om te voldoen aan de EMC-
richtlijn (zie § 1.6, pag. 9) is het absoluut
noodzakelijk dat de installatievoorschriften
in deze handleiding goed worden opgevolgd.
Voor verdere gedetailleerde informatie over
EMC-richtlijnen en frequentieregelaars zie de
installatievoorschriften "EMC-richtlijn en
frequentieregelaars". Neem contact op met
uw leverancier.
De afscherming van stuursignaalkabels is noodzakelijk
om te voldoen aan de niveaus voor elektromagnetische
immuniteit zoals aangegeven in de EMC Rrichtlijn.
3.8.1
Typen stuursignalen
Maak altijd onderscheid tussen de verschillende typen
signalen. Gebruik, omdat de verschillende typen signa-
len elkaar wederzijds kunnen beïnvloeden, een aparte
kabel voor elk type. Dit is vaak praktischer, omdat bij-
voorbeeld de kabel van een druksensor direct verbon-
den kan zijn met de frequentieregelaar.
We onderscheiden de volgende typen stuursignalen:
• Analoog: Spannings- of stroomsignalen, (0-10 V,
0/4-20mA) die slechts zo nu en dan van waarde
kunnen veranderen. Over het algemeen zijn dit
stuursignalen of meetsignalen.
• Digitaal: Spannings- of stroomsignalen, (0-10 V,
0-24V, 0/4-20mA) die slechts twee waarden kun-
nen hebben (hoog of laag) en slechts zo nu en dan
van waarde kunnen veranderen.
• Data: Gewoonlijk spanningssignalen (0-5V, 0-10V)
die snel en met een hoge frequentie wisselen, over
het algemeen datasignalen zoals RS232, RS485,
Profibus enz.
• Relais: Relaiscontacten (0-220VAC) kunnen hoog-
inductieve belastingen schakelen (hulprelais, lamp,
klep, rem, enz.).
Voorbeeld:
De relais-uitgang van een frequentieregelaar die een
hulprelais bestuurt, kan op het moment van schake-
len, een bron van interferentie (emissie) voor een
meetsignaal vormen, bijvoorbeeld een druksensor.
3.8.2
Afscherming aan één of twee uiteinden?
In principe moeten dezelfde maatregelen als die toege-
past worden op de voedingskabels ook worden toege-
past op alle stuursignaalkabels, in overeenstemming met
de EMC Richtlijnen, zie § 3.4, pag. 13.
U1
Controlprint
X1
L1
L2
L3
PE
U
DCDC
R
-
X1
X3
X2
Fig. 14 Elektromagnetische (EM) afscherming van stuurs-
signaalkabels.
In de praktijk is het niet altijd mogelijk om stuur-
signaalkabels helemaal volgens het boekje af te scher-
men. Als er lange besturingskabels worden gebruikt,
kan de golflengte (1/4 lambda) van het stoorsignaal
korter zijn dan de kabellengte. Als de afscherming
slechts met één uiteinde verbonden is, kan de stoorfre-
quentie op de signaaldraden ingekoppeld worden.
Voor alle signaalkabels zoals genoemd in § 3.8.1
worden de beste resultaten verkregen wanneer de
afscherming aan beide uiteinden aangesloten is. Zie
Fig. 14.
LET OP! Elke installatie moet zorgvuldig worden bekeken
voordat u de correcte EMC-maatregelen toepast.
3.8.3
Stroombesturing (0-20mA)
Een stroomsignaal van bijv. 0-20 mA is minder gevoe-
lig dan een 0-10 V-signaal, omdat het vergeleken met
een spanningssignaal (21k
Ω)
(250
heeft. Het wordt daarom met klem geadviseerd
om stroomgestuurde signalen te gebruiken als de kabels
langer dan een paar meter zijn.
Om de analoge ingangen op mA te gebruiken, moeten
de signalen als volgt worden aangesloten:
Ingang
Klemmen
AnIn1
2 en 7
AnIn2
4 en 7
INSTALLATIE EN AANSLUITING
Druk-
sensor
voor-
(
beeld
)
V
W
Externe bediening
(bijv. in metalen behui-
zing)
Bedieningsconsole
(06-F38)
Ω
) een lage impedantie
19