Alarminstelpunten
Voor elke sensor zijn er twee configureerbare alarminstelpunten. Maximale waarden van alarminstelpunten zijn beperkt tot
het volledige schaalbereik van de sensor. Minimale waarden van de alarminstelpunten worden vermeld in Tabel 14 .
Alarminstelpunten wijzigen:
1. Scroll naar Instellingen en selecteer dit.
2. Selecteer Sensor.
3. Selecteer Alarminstellingen.
4. Selecteer Alarminstelpunten.
5. Voer het gewenste alarminstelpunt in (dit wordt beperkt door het sensorbereik).
6. Scroll en selecteer Opslaan.
Alarmacties
Relais kunnen worden geactiveerd door een alarmdrempel als de gaswaarden oplopen of aflopen. De meeste
toepassingen hebben toenemende alarmdrempels nodig, behalve zuurstofbewaking, dat is meestal een afnemend alarm.
Relais kunnen ook zo worden getriggerd dat de relais vasthoudend in de alarmstatus zijn, totdat een gebruiker het alarm
bevestigd door een vinger op een van de EZ-aanraakknoppen te leggen en deze 1 seconde ingedrukt te houden alvorens
deze los te laten. Als de alarmstatus op niet-vasthoudend staat, zal het relais resetten zodra de alarmvoorwaarde
(gaswaarde) naar een waarde buiten de ingestelde alarmlimieten komt. Een gebruiker kan ook alarmen uitschakelen in het
menu Alarmacties.
Alarmacties wijzigen:
1. Scroll naar Instellingen en selecteer dit.
2. Selecteer Sensor.
3. Selecteer Alarminstellingen.
4. Scroll en selecteer Alarmacties.
5. Selecteer Sensor 1 of Sensor 2.
6. Selecteer Alarm 1 acties of Alarm 2 acties.
7. Selecteer Uitgeschakeld, Toenemend/Niet-vasthoudend, Toenemend/Vasthoudend, Afnemend/Niet-vasthoudend
of Afnemend/Vasthoudend.
8. Scroll en selecteer Opslaan.
Meetbereikwaarde
De spanwaarde wordt gebruikt om het kalibratiepunt in te stellen. De standaard spanwaarden zijn ongeveer de helft van
het totale bereik van de sensor zoals deze is aangeschaft (zie Tabel 14 ). Als het bereik wordt gewijzigd, moet de
spanwaarde ook worden gewijzigd voor een betere nauwkeurigheid voor het volledige schaalbereik.
Voordat de spanwaarde wordt gewijzigd, moet de gebruiker controleren of de juiste concentratie kalibratiegas beschikbaar
is. De concentratie kalibratiegas moet overeenkomen met de spanwaarde, behalve als propaan wordt gebruikt om een
brandbaar gassensor te kalibreren bij een andere kruisreferentiewaarde van het gas.
Spanwaarde wijzigen:
1. Scroll naar Instellingen en selecteer dit.
2. Selecteer Sensor.
3. Scroll en selecteer Spanwaarde.
4. Actuele spanwaarde wordt weergegeven.
5. Voer de gewenste spanwaarde in.
6. Scroll en selecteer Opslaan.
NL
Ultima X5000-gasmonitor
4 Werking
43