8.
Laat de motor stationair
draaien tot de ventilator van
de koeling AAN gaat.
OPMERKING: Bewaak het koel-
vloeistofpeil tijdens het opwarmen
van de motor en voeg indien nodig
koelvloeistof bij.
9.
Druk de gashendel twee- of
driemaal in en controleer het
koelvloeistofpeil.
10. Stop de motor en laat de mo-
tor afkoelen.
11. Inspecteer het koelsysteem
op lekkage.
12. Controleer het koelvloeistof-
peil in de tank. Vul zoveel
koelvloeistof bij als nodig.
13. Installeer de drukdop.
14. Plaats de de meterhouder
TYPISCH
Stap 1:
Haak
Stap 2:
Steunlipje sluiten
6) Vonkafleider knalpot
De knalpot moet regelmatig wor-
den ontdaan van opgehoopte kool-
stof.
II ONDERHOUDSPROCEDURES
WAARSCHUWING
Laat de motor nooit draaien in
een afgesloten ruimte. Voer dit
werk nooit uit wanneer de mo-
tor net heeft gedraaid, omdat
het uitlaatsysteem dan erg heet
is. Zorg ervoor dat er geen
brandbare materialen in de
buurt zijn. Draag oogbescher-
ming en handschoenen. Ga
nooit achter het voertuig staan
terwijl het uitlaatsysteem wordt
gereinigd. Respecteer alle toe-
passelijke wetten en voorschrif-
ten.
Kies een goed geventileerde ruimte
en wacht tot de knalpot koud is.
Zet de schakelhendel in de PAR-
KEER-stand (P).
Verwijder de reinigingsplug van de
knalpot.
TYPISCH
1. Knalpot
2. Reinigingsplug
Blokkeer het uiteinde van de knal-
pot met een poetslap en start de
motor.
Drijf het motortoerental meermaals
even op om de opgehoopte kool-
stof uit de knalpot te stuwen.
Stop de motor en laat de knalpot
afkoelen.
Installeer de reinigingsplug terug.
137