De werkbreedte van het werktuig
1. Druk op toets 4 tot het lampje naast het werk-
breedtesymbool aangaat.
2. Het display toont de vorige ingestelde waarde
voor de werkbreedte in cm.
3. Activeer de programmeringsfunctie met behulp
van toets 19.
4. Kies het cijfer dat veranderd moet worden met
de pijltjestoets 18. Het actieve cijfer knippert.
5. Met pijltjestoets 17 de gewenste waarde voor
het gekozen cijfer instellen.
6. Keer zonodig terug naar punt 4.
7. Als de gewenste werkbreedte is gekozen op
toets 19 drukken om de waarde op te slaan en
de programmeerfunctie te verlaten.
Belangrijk!
De parameters voor wielomtrek en werkbreedte
worden in cm ingetoetst.
Rijpadfunctie
•
Druk op toets 14 om de rijpadfunctie te kiezen.
Het display geeft het actuele rijpad aan (1 cij-
fer). Als het cijfer knippert betekent het dat het
actuele spoor een rijpad is.
Als de besturingsunit D-01 geprogrammeerd is, kan
hij gebruikt worden voor automatische rijpadmarke-
ring. De afstand tussen de rijpaden kan gekozen
worden van 2 tot 9. Het is ook mogelijk om dubbele
rijpaden te maken: b.v. 2 & 3, 3 & 4.
Bij het aanleggen van rijpaden stuurt de computer
de magneetspoel die de uitzaai selectief stopt in
vooraf bepaalde rijen. Als de D-01 is voorzien van
een actuator voor de vooropkomstmarkeur, kan dat
ook automatisch worden uitgevoerd.
Het rijpadnummer wordt automatisch verhoogd als
de machine wordt gelicht. Dit is mogelijk door mid-
del van de werktuigsensor (9 fig.1). Als de sensor
registreert dat het werktuig is gelicht, geeft de com-
puter een kort geluidssignaal. Eventuele verkeerde
impulsen van de sensor worden door de computer
geëlimineerd.
Let op: Om de werktuigsensor met de hand te
kunnen testen moet men gedurende 3 sec. een
magneet in de buurt van de sensor houden. Als de
volgende impuls gewenst is, moet men de magneet
gedurende minstens 10 sec. weghouden van de
sensor, waarna hij weer dichterbij gehouden wordt.
Als de PAUZE functie is geactiveerd wordt de auto-
matische rijpadmarkering buiten werking gesteld.
Als de automatische rijpadmarkering in werking is
(lampje 14 brandt), kan het actuele rijpad met de
hand veranderd worden met behulp van toets 17.
Het actuele rijpad wordt opgeslagen in het niet-
vluchtige geheugen.
Programmeren van het rijpad
1. Kies de rijpadfunctie (toets 13). Lampje 14 gaat
aan.
2. Het display geeft het actuele rijpad aan.
3. Activeer de programmeringsfunctie door op
toets 19 te drukken. Dit wordt bevestigd door
een aanhoudend geluid en het aangaan van het
rode lampje 16.
4. Met behulp van pijltjestoets 17 het spoor kiezen
dat men wil uitwissen of instellen als rijpad. Als
het rijpadcijfer knippert betekent het dat dit
spoor geprogrammeerd is als een rijpad.
Let op: het is duidelijk dat de D-01 computer de
gebruiker aanzet om alleen de juiste paden in te
toetsen. Het is mogelijk om maar één pad te pro-
grammeren (van 2 tot 9) of twee paden dicht bij
elkaar (dubbele paden: b.v. 2,3; 4,5).
Bijvoorbeeld:
Als het geprogrammeerde pad 5 is, staat de com-
puter toe om de paden 4,5,6 te kiezen. Als men pad
7 als rijpad wil instellen, moet eerst pad 5 uitge-
veegd worden, omdat de computer anders de keu-
ze van pad 7 niet toelaat.
5. Met behulp van pijltjestoets 18 kan het gekozen
pad worden uitgewist of ingesteld als rijpad.
6. Keer zonodig terug naar punt 4.
7. Als het instellen klaar is de gekozen rijpaden
opslaan, waarna de programmeringsfunctie
wordt verlaten (druk op toets 19).
27