De functietoetsen worden gebruikt voor de keuze
van rekenwaarden/functie. De waarde van de re-
kenwaarden/functie wordt op het display getoond.
De gekozen rekenwaarden/functie wordt getoond
door het bijbehorende lampje. Een van de twee
rekenwaarden/functies die bij de toetsen 4, 7 en 10
horen, kunnen worden gekozen door herhaalde
malen op dezelfde functietoets te drukken.
De gekozen rekenwaarden kunnen worden veran-
derd met de programmeringsfunctie. Om naar de
programmeringsfunctie te gaan op toets 19 drukken
en ingedrukt houden (ca. 3 sec.) totdat er een aan-
houdende toon klinkt. Met de programmeringsfunc-
tie is het mogelijk om gekozen rekenwaarden te
veranderen (toets 4, 13) en om de oppervlakteme-
ters op nul te stellen (toets 10). De oppervlakteme-
ters kunnen op nul worden gesteld door op toets 15
te drukken.
Het instellen van rekenwaarden is iets gecompli-
ceerder. Om een van de vier cijfers van het display
die men wil veranderen uit te kunnen kiezen, moet
Opstarttest
Als de stroomvoorziening is aangesloten op de
besturingsunit, behoort de computer als volgt te
werken:
•
Zowel het aanhoudende geluidssignaal, als alle
onderdelen van het display en de controlelamp-
jes gaan aan.
•
De controlelampjes gaan uit. Het display hoort
"D-01" aan te geven.
•
De mededeling "D-01" verdwijnt en de compu-
ter gaat in de rijpadfunctie; het display toont het
actuele rijpadnummer.
Belangrijk!
Als er tijdens de test een fout optreedt, bevelen we
aan om de stroom af- en weer aan te zetten.
men toets 18 gebruiken (het gekozen cijfer begint
te knipperen). Gebruik toets 17 om het gekozen
cijfer te veranderen. Er kunnen cijfers van 0-9 wor-
den gekozen.
Bij de programmeringsfunctie van de rijpaden is er
maar een cijfer actief. Gebruik toets 18 voor het
instellen of resetten van de rijpaden van 2 tot 9.
Druk op toets 19 (OPSLAAN/STORE) om de pro-
grammeringsfunctie te verlaten. De veranderde
rekenwaarden worden nu in het geheugen opgesla-
gen.
Na drukken op toets 15 (PAUZE) bij normale com-
puterwerking, gaat het rode lampje 16 aan. Bij deze
functie zijn de wiel- en werktuigsensors van de
computer afgekoppeld.
Het onderbroken geluidssignaal dat de computer
D-01 geeft, is een alarm dat aangeeft dat er geen
verbinding is met de werktuigcomputer.
Als de storing aanhoudt, contact opnemen met de
leverancier.
Intoetsen van de gebruiksrekenwaarden
Om zeker te zijn van correcte meting van de snel-
heid en de oppervlakte, moet de omtrek van het
wiel en de werkbreedte worden ingetoetst voordat
de landbouwmachine in gebruik wordt genomen.
De ingetoetste rekenwaarden worden opgeslagen
in het niet-vluchtige geheugen van de computer. Dit
geheugen vereist geen stroomvoorziening. Telkens
als de computer wordt aangezet worden de opge-
slagen rekenwaarden uit het geheugen gehaald.
Stel de gebruiksrekenwaarden zorgvuldig in, omdat
anders de meting van oppervlakte en snelheid niet
correct is.
25