Dagteller
Op de bovenste regel ziet u de afge‐
legde weg sinds de laatste reset.
Op nul zetten door, bij ingeschakelde
ontsteking, de resetknop enkele se‐
conden in te drukken.
Toerenteller
Geeft het motortoerental aan
In elke versnelling zo veel mogelijk
met een laag toerental rijden.
Opschakelen wanneer dit wordt aan‐
gegeven door controlelamp [
3 85.
Instrumenten en bedieningsorganen
Voorzichtig
Als de naald in het rode gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Brandstofmeter
Weergave van het brandstofpeil of
gaspeil in de tank, afhankelijk van de
geselecteerde brandstof.
Bij een te laag brandstofpeil brandt
controlelamp Y. Meteen tanken wan‐
neer deze knippert.
Tijdens rijden op vloeibaar gas scha‐
kelt het systeem automatisch naar rij‐
den op benzine als de gastanks leeg
zijn 3 79.
Tank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud.
Brandstofkeuzeschake‐
laar
79